'Laat' in de Bijbel

Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn.

Hoe lang keert Gij U niet af van mij, en laat niet van mij af, totdat ik mijn speeksel inzwelge?

Hij laat mij niet toe mijn adem te verhalen; maar Hij verzadigt mij met bitterheden.

Indien er ondeugd in uw hand is, doe die verre weg; en laat het onrecht in uw tenten niet wonen.

Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om.

Dat gij uw geest keert tegen God, en zulke redenen uit uw mond laat uitgaan.

Hoort aandachtelijk mijn rede, en laat dit zijn uw vertroostingen.

Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.

Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.

Mijn Vader, laat Job beproefd worden tot het einde toe, om zijner antwoorden wil onder de ongerechtige lieden.

Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen beschikt Hij.

Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen?

Dat zij haar eieren in de aarde laat, en in het stof die verwarmt.

Zult gij den Leviathan met den angel trekken, of zijn tong met een koord, dat gij laat nederzinken?

Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.