'Mijns' in de Bijbel
Hij zeide dan: Gij weet, dat het koninkrijk mijn was, en het ganse Israel zijn aangezicht op mij gezet had, dat ik koning zijn zou; hoewel het koninkrijk omgewend en mijns broeders geworden is; want het is van den HEERE hem geworden.
En de koning zeide tot hem: Doe gelijk als hij gesproken heeft, en val op hem aan, en begraaf hem, opdat gij wegdoet, van mij en van mijns vaders huis, dat bloed, dat Joab zonder oorzaak vergoten heeft.
Doch Ik zal het gehele koninkrijk niet afscheuren; een stam zal Ik uw zoon geven, om Mijns knechts Davids wil, en om Jeruzalems wil, dat Ik verkoren heb.
Maar een stam zal hij hebben, om Mijns knechts Davids wil, en om Jeruzalems wil, de stad, die Ik verkoren heb uit alle stammen van Israel.
Doch niets van dit koninkrijk zal Ik uit zijn hand nemen; maar Ik stel hem tot een vorst al de dagen zijns levens, om Mijns knechts Davids wil, dien Ik verkoren heb, die Mijn geboden en Mijn inzettingen gehouden heeft.
En de jongelingen, die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak gij het over ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijns vaders lenden.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (34)
- Exodus (7)
- Leviticus (1)
- Numberi (1)
- Deuteronomium (5)
- Jozua (2)
- Richteren (4)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (11)
- 2 Samuël (13)
- 1 Koningen (6)
- 2 Koningen (6)
- 1 Kronieken (6)
- 2 Kronieken (2)
- Ezra (2)
- Nehemia (4)
- Esther (1)
- Job (15)
- Psalmen (46)
- Spreuken (8)
- Hooglied (4)
- Jesaja (19)
- Jeremia (17)
- Klaagliederen (5)
- Ezechiël (13)
- Daniël (10)
- Hosea (4)
- Joël (1)
- Amos (1)
- Obadja (1)
- Micha (7)
- Habakuk (1)
- Zefanja (3)
- Maleachi (2)