'Waar' in de Bijbel
Toen zeide de HEERE tot den satan; Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
Toen zeide de HEERE tot den satan: Van waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van om te trekken op de aarde, en van die te doorwandelen.
Gedenk toch, wie is de onschuldige, die vergaan zij; en waar zijn de oprechten verdelgd?
Hij neemt het hart van de hoofden des volks der aarde weg, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.
Zij tasten in de duisternis, waar geen licht is; en Hij doet hen dwalen, als een dronkaard.
Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten,
Maar een man sterft, als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is hij dan?
Hij zwerft heen en weder om brood, waar het zijn mag; hij weet, dat bij zijn hand gereed is de dag der duisternis.
Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?
Zij zal wonen in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning zal met zwavel overstrooid worden.
Zal hij, gelijk zijn drek, in eeuwigheid vergaan; die hem gezien hadden, zullen zeggen: Waar is hij?
Want gij zult zeggen: Waar is het huis van den prins, en waar is de tent van de woningen der goddelozen?
Ook neemt het oog des overspelers de schemering waar, zeggende: Geen oog zal mij zien; en hij legt een deksel op het aangezicht.
Maar de wijsheid, van waar zal zij gevonden worden? En waar is de plaats des verstands?
Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?
Hij legt mijn voeten in den stok; Hij neemt al mijn paden waar.
Hij klopt hen samen als goddelozen, in een plaats, waar aanschouwers zijn;
Maar niemand zegt: Waar is God, mijn Maker, Die de psalmen geeft in den nacht?
Waar waart gij, toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand zijt.
Waar is de weg, daar het licht woont? En de duisternis, waar is haar plaats?
Waar is de weg, daar het licht verdeeld wordt, en de oostenwind zich verstrooit op de aarde?
Om te regenen op het land, waar niemand is, op de woestijn, waarin geen mens is;
Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? [ (Job 39:31) Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats. ] [ (Job 39:32) Van daar speurt hij de spijze op; zijn ogen zien van verre af. ] [ (Job 39:33) Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is hij. ] [ (Job 39:34) En de HEERE antwoordde Job, en zeide: ] [ (Job 39:35) Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop. ] [ (Job 39:36) Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: ] [ (Job 39:37) Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. ] [ (Job 39:38) Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren. ]
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (31)
- Exodus (6)
- Leviticus (9)
- Numberi (9)
- Deuteronomium (25)
- Jozua (10)
- Richteren (9)
- Ruth (6)
- 1 Samuël (21)
- 2 Samuël (12)
- 1 Koningen (8)
- 2 Koningen (13)
- 1 Kronieken (7)
- 2 Kronieken (7)
- Ezra (4)
- Nehemia (3)
- Esther (3)
- Job (23)
- Psalmen (16)
- Spreuken (5)
- Prediker (5)
- Hooglied (3)
- Jesaja (18)
- Jeremia (22)
- Klaagliederen (3)
- Ezechiël (9)
- Daniël (4)
- Hosea (4)
- Joël (1)
- Amos (1)
- Jona (1)
- Micha (1)
- Nahum (3)
- Zefanja (1)
- Zacharia (3)
- Maleachi (2)