'Weet' in de Bijbel
Uw boosheid zal u kastijden, en uw afkeringen zullen u straffen; weet dan en ziet, dat het kwaad en bitter is, dat gij den HEERE, uw God, verlaat, en Mijn vreze niet bij u is, spreekt de Heere, de HEERE der heirscharen.
Zelfs een ooievaar aan den hemel weet zijn gezette tijden, en een tortelduif, en kraan, en zwaluw, nemen den tijd hunner aankomst waar; maar Mijn volk weet het recht des HEEREN niet.
Ik weet, o HEERE! dat bij den mens zijn weg niet is; het is niet bij een man, die wandelt, dat hij zijn gang richte.
O HEERE! Gij weet het, gedenk mijner, en bezoek mij, en wreek mij van mijn vervolgers; neem mij niet weg in Uw lankmoedigheid over hen; weet, dat ik om Uwentwil versmaadheid drage.
Ik heb toch niet aangedrongen, meer dan een herder achter U betaamde; ook heb ik den dodelijken dag niet begeerd, Gij weet het; wat uit mijn lippen is gegaan, is voor Uw aangezicht geweest.
Doch Gij, HEERE! weet al hun raad tegen mij ten dode; maak geen verzoening over hun ongerechtigheid, en delg hun zonde niet uit van voor Uw aangezicht; maar laat hen nedergeveld worden voor Uw aangezicht; handel alzo met hen, ten tijde Uws toorns.
Maar weet voorzeker, dat gij, zo gij mij doodt, gewisselijk onschuldig bloed zult brengen op u, en op deze stad, en op haar inwoners; want in der waarheid, de HEERE heeft mij tot u gezonden, om al deze woorden voor uw oren te spreken.
Want Ik weet de gedachten, die Ik over u denk, spreekt de HEERE, gedachten des vredes, en niet des kwaads, dat Ik u geve het einde en de verwachting.
Omdat zij een dwaasheid deden in Israel, en overspel bedreven met de vrouwen hunner naasten, en spraken het woord valselijk in Mijn Naam, dat Ik hun niet geboden had; en Ik ben Degene, Die het weet, en een getuige daarvan, spreekt de HEERE.
Roep tot Mij, en Ik zal u antwoorden, en Ik zal u bekend maken grote en vaste dingen, die gij niet weet.
En zeiden tot hem: Weet gij wel, dat Baalis, de koning der kinderen Ammons, Ismael, den zoon van Nethanja, uitgezonden heeft, om u aan het leven te slaan? Maar Gedalia, de zoon van Ahikam, geloofde hen niet.
De HEERE heeft tegen ulieden gesproken, gij overblijfsel van Juda! Gaat niet in Egypte; weet zekerlijk, dat ik heden tegen u betuigd heb.
Zo weet nu zekerlijk, dat gij door het zwaard, door den honger en door de pestilentie sterven zult, ter plaatse, waar het u gelust heeft henen te gaan, om aldaar als vreemdelingen te verkeren.
En dit zal ulieden het teken zijn, spreekt de HEERE, dat Ik in deze plaats over u bezoeking zal doen; opdat gij weet, dat Mijn woorden zekerlijk over u bestaan zullen ten kwade;
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (15)
- Exodus (11)
- Numberi (5)
- Deuteronomium (5)
- Jozua (6)
- Richteren (2)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (13)
- 2 Samuël (8)
- 1 Koningen (15)
- 2 Koningen (7)
- 1 Kronieken (1)
- 2 Kronieken (4)
- Ezra (1)
- Esther (1)
- Job (29)
- Psalmen (24)
- Spreuken (9)
- Prediker (15)
- Hooglied (1)
- Jesaja (8)
- Jeremia (14)
- Ezechiël (5)
- Daniël (6)
- Joël (1)
- Amos (1)
- Jona (2)
- Zefanja (1)
- Zacharia (3)
- Mattheüs (17)
- Markus (11)
- Lukas (15)
- Johannes (31)
- Handelingen (18)
- Romeinen (9)
- 1 Corinthiërs (18)
- 2 Corinthiër (6)
- Galaten (1)
- Efeziërs (2)
- Filippenzen (7)
- Colossenzen (1)
- 1 Thessalonicenzen (9)
- 2 Thessalonicenzen (2)
- 1 Timotheüs (3)
- 2 Timotheüs (4)
- Filémon (1)
- Hebreeën (2)
- Jakobus (3)
- 2 Petrus (3)
- 1 Johannes (7)
- 3 Johannes (1)
- Judas (1)
- Openbaring (9)