'Ziet' in de Bijbel
Ziet, diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk gezang daarin kome;
Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn.
Zijn wortelen worden bij de springader ingevlochten; hij ziet een stenige plaats.
Want Hij kent de ijdele lieden en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet aanmerken?
Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand, en er zal niet opengedaan worden.
Ziet, Hij houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om.
Ziet, dat alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan.
Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.
Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden.
Ziet, ik roep, geweld! doch word niet verhoord; ik schreeuw, doch er is geen recht.
Ziet mij aan, en wordt verbaasd, en legt de hand op den mond.
Doch ziet, hun goed is niet in hun hand; de raad der goddelozen is verre van mij.
Ziet, ik weet ulieder gedachten, en de boze verdichtselen, waarmede gij tegen mij geweld doet.
Of gij ziet de duisternis niet, en des water overvloed bedekt u.
De wolken zijn Hem een verberging, dat Hij niet ziet; en Hij bewandelt den omgang der hemelen.
Ziet, zij zijn woudezels in de woestijn; zij gaan uit tot hun werk, makende zich vroeg op ten roof; het vlakke veld is hem tot spijs, en den jongeren.
Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld?
In de rotsstenen houwt hij stromen uit, en zijn oog ziet al het kostelijke.
Want Hij schouwt tot aan de einden der aarde, Hij ziet onder al de hemelen.
Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden; ik heb het oor gewend tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht hadt.
Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde;
Ziet, mijn buik is als de wijn, die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken zou hij bersten.
Want Zijn ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijn treden.
En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert;
Daarom vreze Hem de lieden; Hij ziet geen wijzen van harte aan.
Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (62)
- Exodus (26)
- Leviticus (28)
- Numberi (19)
- Deuteronomium (16)
- Jozua (15)
- Richteren (25)
- Ruth (3)
- 1 Samuël (39)
- 2 Samuël (19)
- 1 Koningen (16)
- 2 Koningen (35)
- 1 Kronieken (3)
- 2 Kronieken (27)
- Nehemia (3)
- Esther (1)
- Job (29)
- Psalmen (34)
- Spreuken (7)
- Prediker (11)
- Hooglied (6)
- Jesaja (80)
- Jeremia (124)
- Klaagliederen (2)
- Ezechiël (104)
- Daniël (21)
- Hosea (3)
- Joël (3)
- Amos (16)
- Obadja (1)
- Micha (3)
- Nahum (4)
- Habakuk (5)
- Zefanja (1)
- Zacharia (22)
- Maleachi (5)