2 Kronieken 24:17
Maar na den dood van Jojada kwamen de vorsten van Juda, en bogen zich neder voor den koning; toen hoorde de koning naar hen.
Deuteronomium 31:27
Want ik ken uw wederspannigheid, en uw harden nek. Ziet, terwijl ik nog heden met ulieden leve, zijt gij wederspannig geweest tegen den HEERE; hoe veel te meer na mijn dood!
2 Kronieken 10:8-10
Maar hij verliet den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht stonden.
2 Kronieken 22:3-4
Hij wandelde ook in de wegen van het huis van Achab; want zijn moeder was zijn raadgeefster, om goddelooslijk te handelen.
Spreuken 7:21-23
Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen.
Spreuken 20:19
Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt.
Spreuken 26:8
Gelijk hij, die een edel gesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft.
Spreuken 26:28
Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.
Spreuken 29:5
Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen.
Spreuken 29:12
Een heerser, die op leugentaal acht geeft, al zijn dienaars zijn goddeloos.
Daniël 11:32
En die goddelooslijk handelen tegen het verbond, zal hij doen huichelen door vleierijen; maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen, en zullen het doen.
Handelingen 20:29-30
Want dit weet ik, dat na mijn vertrek zware wolven tot u inkomen zullen, die de kudde niet sparen.
2 Petrus 1:15
Doch ik zal ook naarstigheid doen bij alle gelegenheid, dat gij na mijn uitgang van deze dingen gedachtenis moogt hebben.
Schriftkennis schatkamer niet toegevoegd