Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.

Waarom zou ik mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand stellen?

Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen.

Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden.

Hoort naarstiglijk mijn rede, en mijn aanwijzing met uw oren.

Hoeveel misdaden en zonden heb ik? Maak mijn overtreding en mijn zonden mij bekend.

Doe Uw hand verre van op mij, en Uw verschrikking make mij niet verbaasd.

Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen.

Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven.

Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord.

Want Gij schrijft tegen mij bittere dingen; en Gij doet mij erven de misdaden mijner jonkheid.

En hij veroudert als een verrotting, als een kleed, dat de mot opeet.

Zult Gij een gedreven blad verbrijzelen, en zult Gij een drogen stoppel vervolgen?

Gij legt ook mijn voeten in den stok, en neemt waar al mijn paden; Gij drukt U in de wortelen mijner voeten,

Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand?

Want gewisselijk, gij zijt leugenstoffeerders; gij allen zijt nietige medicijnmeesters.

Ziet, dat alles heeft mijn oog gezien, mijn oor gehoord en verstaan.

Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?

Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot?

Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God.

Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor u.

Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen.

Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij.

Zult gij Zijn aangezicht aannemen? Zult gij voor God twisten?

Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt.

Uw gedachtenissen zijn gelijk as, uw hoogten als hoogten van leem.

Hoort toch mijn verdediging, en merkt op de twistingen mijner lippen.

Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen?