Welgelukzalig is het volk, welks God de HEERE is; het volk, dat Hij Zich ten erve verkoren heeft.

Door het Woord des HEEREN zijn de hemelen gemaakt, en door den Geest Zijns monds al hun heir.

Gij rechtvaardigen! zingt vrolijk in den HEERE; lof betaamt den oprechten.

Want des HEEREN woord is recht, en al Zijn werk getrouw.

Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht.

Zingt Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal.

Ziet, des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid hopen.

Onze ziel verbeidt den HEERE: Hij is onze Hulp en ons Schild.

Looft den HEERE met de harp; psalmzingt Hem met de luit, en het tiensnarig instrument.

Want Hij spreekt, en het is er; Hij gebiedt, en het staat er.

Hij heeft gerechtigheid en gericht lief; de aarde is vol van de goedertierenheid des HEEREN.

De HEERE vernietigt den raad der heidenen; Hij breekt de gedachten der volken.

De HEERE schouwt uit den hemel, en ziet alle mensenkinderen.

Laat de ganse aarde voor den HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken.

Uw goedertierenheid, HEERE! zij over ons; gelijk als wij op U hopen.

Een koning wordt niet behouden door een groot heir; een held wordt niet gered door grote kracht;

Want ons hart is in Hem verblijd, omdat wij op den Naam Zijner heiligheid vertrouwen.

Hij ziet uit van Zijn vaste woonplaats op alle inwoners der aarde.

Hij vergadert de wateren der zee als op een hoop; Hij stelt den afgronden schatkameren.

Hij formeert hun aller hart; Hij let op al hun werken.

Het paard feilt ter overwinning, en bevrijdt niet door zijn grote sterkte.

Om hun ziel van den dood te redden, en om hen bij het leven te houden in den honger.