'Aan' in de Bijbel
- 1.Genesis 1:30-Genesis 31:26
- 2.Genesis 31:27-Exodus 6:2
- 3.Exodus 6:4-Exodus 26:26
- 4.Exodus 26:27-Exodus 40:20
- 5.Exodus 40:21-Leviticus 14:48
- 6.Leviticus 15:5-Numberi 16:40
- 7.Numberi 16:49-Deuteronomium 1:3
- 8.Deuteronomium 1:5-Deuteronomium 23:15
- 9.Deuteronomium 23:19-Jozua 12:7
- 10.Jozua 12:22-Richteren 4:7
- 11.Richteren 4:11-1 Samuël 1:19
- 12.1 Samuël 1:28-1 Samuël 24:3
- 13.1 Samuël 24:6-2 Samuël 18:11
- 14.2 Samuël 18:12-1 Koningen 14:6
- 15.1 Koningen 15:13-2 Koningen 20:12
- 16.2 Koningen 22:5-2 Kronieken 6:14
- 17.2 Kronieken 6:37-Ezra 6:6
- 18.Ezra 6:7-Esther 4:5
- 19.Esther 4:10-Psalmen 1:3
- 20.Psalmen 5:4-Psalmen 98:3
- 21.Psalmen 102:5-Spreuken 13:5
- 22.Spreuken 16:5-Jesaja 41:26
- 23.Jesaja 42:18-Jeremia 21:4
- 24.Jeremia 21:13-Ezechiël 1:8
- 25.Ezechiël 1:9-Ezechiël 39:20
- 26.Ezechiël 39:21-Daniël 4:1
- 27.Daniël 4:2-Micha 7:18
- 28.Nahum 1:2-Mattheüs 26:31
- 29.Mattheüs 26:33-Lukas 11:45
- 30.Lukas 11:46-Handelingen 7:13
- 31.Handelingen 7:17-Romeinen 15:31
- 32.1 Corinthiërs 1:2-1 Timotheüs 4:13
- 33.1 Timotheüs 5:4-Openbaring 18:4
- 34.Openbaring 18:7-Openbaring 22:18
Mijn gebeente kleeft aan mijn vlees, vanwege de stem mijns zuchtens.
Want Uw knechten hebben een welgevallen aan haar stenen, en hebben medelijden met haar gruis.
Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen;
Aan degenen, die Zijn verbond houden, en die aan Zijn bevelen denken, om die te doen.
Looft den HEERE, al Zijn werken! aan alle plaatsen Zijner heerschappij. Loof den HEERE, mijn ziel!
Looft den HEERE, roept Zijn Naam aan, maakt Zijn daden bekend onder de volken.
Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns eeds aan Izak;
Welken Hij ook gesteld heeft aan Jakob tot een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond,
Tast Mijn gezalfden niet aan, en doet Mijn profeten geen kwaad.
Want Hij dacht aan Zijn heilig woord, aan Abraham, Zijn knecht.
Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen; zij zijn der menigte Uwer goedertierenheid niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.
Toen geloofden zij aan Zijn woorden; zij zongen Zijn lof.
Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.
En een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand.
Wonderdaden in het land van Cham; vreselijke dingen aan de Schelfzee.
Ook hebben zij zich gekoppeld aan Baal-Peor, en zij hebben de offeranden der doden gegeten.
Zij maakten Hem ook zeer toornig aan het twistwater, en het ging Mozes kwalijk om hunnentwil.
Dies is de toorn des HEEREN ontstoken tegen Zijn volk, en Hij heeft een gruwel gehad aan Zijn erfdeel.
Nochtans zag Hij hun benauwdheid aan, als Hij hun geschrei hoorde.
En Hij dacht tot hun beste aan Zijn verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden.
Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen.
Want Uw goedertierenheid is groot tot boven de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken.
Stel een goddeloze over hem, en de satan sta aan zijn rechterhand.
Mijn knieen struikelen van vasten, en mijn vlees is vermagerd, zodat er geen vet aan is.
Een psalm van David. De HEERE heeft tot mijn Heere gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gezet zal hebben tot een voetbank Uwer voeten.
De HEERE is aan Uw rechterhand; Hij zal koningen verslaan ten dage Zijns toorns.
Teth. Hij heeft degenen, die Hem vrezen, spijs gegeven; Jod. Hij gedenkt in der eeuwigheid aan Zijn verbond.
De Naam des HEEREN zij geprezen, van nu aan tot in der eeuwigheid.
Maar wij zullen den HEERE loven van nu aan tot in der eeuwigheid. Hallelujah!
Maar ik riep den Naam des HEEREN aan, zeggende: Och HEERE! bevrijd mijn ziel.
Mijn ziel! keer weder tot uw rust, want de HEERE heeft aan u welgedaan.
Wat zal ik den HEERE vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?
De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten.
De HEERE is God, Die ons licht gegeven heeft. Bindt het feest offer met touwen tot aan de hoornen van het altaar.
Daleth. Mijn ziel kleeft aan het stof; maak mij levend naar Uw woord.
Ik kleef vast aan Uw getuigenissen; o HEERE! beschaam mij niet.
Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.
Ik heb gedacht, o HEERE! aan Uw oordelen van ouds aan, en heb mij getroost.
Leer mij een goeden zin en wetenschap, want ik heb aan Uw geboden geloofd.
Laat toch Uw goedertierenheid zijn om mij te troosten, naar Uw toezegging aan Uw knecht.
Ain. Ik heb recht en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers.
Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.
Resch. Zie mijn ellende aan, en help mij uit, want Uw wet heb ik niet vergeten.
Zie aan, dat ik Uw bevelen lief heb, o HEERE! maak mij levend naar Uw goedertierenheid.
Ik ben vreedzaam; maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog.
De HEERE is uw Bewaarder, de HEERE is uw Schaduw, aan uw rechterhand.
De HEERE zal uw uitgang en uw ingang bewaren, van nu aan tot in der eeuwigheid.
Rondom Jeruzalem zijn bergen; alzo is de HEERE rondom Zijn volk, van nu aan tot in der eeuwigheid.
Toen werd onze mond vervuld met lachen, en onze tong met gejuich; toen zeide men onder de heidenen: De HEERE heeft grote dingen aan dezen gedaan.
Uw huisvrouw zal wezen als een vruchtbare wijnstok aan de zijden van uw huis; uw kinderen als olijfplanten rondom uw tafel.
Israel hope op den HEERE van nu aan tot in der eeuwigheid.
Een lied Hammaaloth. O HEERE! gedenk aan David, aan al zijn lijden;
En Hij gaf hun land ten erve, ten erve aan Zijn volk Israel.
Ten erve aan Zijn knecht Israel; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Die aan ons gedacht heeft in onze nederigheid; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.
Aan de rivieren van Babel, daar zaten wij, ook weenden wij, als wij gedachten aan Sion.
Wij hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, die daarin zijn.
Mijn tong kleve aan mijn gehemelte, zo ik aan u niet gedenke, zo ik Jeruzalem niet verheffe boven het hoogste mijner blijdschap!
HEERE! gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem; die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe!
O dochter van Babel! die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt.
Welgelukzalig zal hij zijn, die uw kinderkens grijpen, en aan de steenrots verpletteren zal.
Want de HEERE is hoog, nochtans ziet Hij de nederige aan, en den verhevene kent Hij van verre.
Nam ik vleugelen des dageraads, woonde ik aan het uiterste der zee;
De hovaardigen hebben mij een strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid aan de zijde des wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela.
Een psalm van David. HEERE! ik roep U aan, haast U tot mij; neem mijn stem ter ore, als ik tot U roep.
Hun rechters zijn aan de zijde der steenrots vrijgelaten geweest, en hebben gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren.
Onze beenderen zijn verstrooid aan den mond des grafs, gelijk of iemand op de aarde iets gekloofd en verdeeld had.
Ik gedenk aan de dagen van ouds; ik overleg al Uw daden; ik spreek bij mijzelven van de werken Uwer handen.
Mijn Goedertierenheid en mijn Burg, mijn Hoog Vertrek en mijn Bevrijder voor mij, mijn Schild, en op Wien ik mij betrouwe; Die mijn volk aan mij onderwerpt!
Neig Uw hemelen, HEERE! en daal neder; raak de bergen aan, dat zij roken.
Daleth. Geslacht aan geslacht zal Uw werken roemen; en zij zullen Uw mogendheden verkondigen.
Teth. De HEERE is aan allen goed, en Zijn barmhartigheden zijn over al Zijn werken.
Die het vee zijn voeder geeft; aan de jonge raven, als zij roepen.
Hij heeft geen lust aan de sterkte des paards; Hij heeft geen welgevallen aan de benen des mans.
De HEERE heeft een welgevallen aan hen, die Hem vrezen, die op Zijn goedertierenheid hopen.
Want de HEERE heeft een welgevallen aan Zijn volk; Hij zal de zachtmoedigen versieren met heil.
Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid, en recht, en billijkheden;
Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals.
Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad;
Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf zij op de tafel uws harten.
Hoor, mijn zoon! en neem mijn redenen aan, en de jaren des levens zullen u vermenigvuldigd worden.
Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar ze, want zij is uw leven.
Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.
Bind ze steeds aan uw hart, hecht ze aan uw hals.
Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;
Bind ze aan uw vingeren, schrijf ze op de tafels uws harten.
En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem:
Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen.
Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;
Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:
Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.
De HEERE bezat Mij in het beginsel Zijns wegs, voor Zijn werken, van toen aan.
Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.
Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.
Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.
En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad;
Die wijs van hart is, neemt de geboden aan; maar die dwaas is van lippen, zal omgeworpen worden.
Die met het oog wenkt, richt smart aan; en een dwaas van lippen zal omgeworpen worden.
Hand aan hand zal de boze niet onschuldig zijn; maar het zaad der rechtvaardigen zal ontkomen.
De rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 1:30-Genesis 31:26
- 2.Genesis 31:27-Exodus 6:2
- 3.Exodus 6:4-Exodus 26:26
- 4.Exodus 26:27-Exodus 40:20
- 5.Exodus 40:21-Leviticus 14:48
- 6.Leviticus 15:5-Numberi 16:40
- 7.Numberi 16:49-Deuteronomium 1:3
- 8.Deuteronomium 1:5-Deuteronomium 23:15
- 9.Deuteronomium 23:19-Jozua 12:7
- 10.Jozua 12:22-Richteren 4:7
- 11.Richteren 4:11-1 Samuël 1:19
- 12.1 Samuël 1:28-1 Samuël 24:3
- 13.1 Samuël 24:6-2 Samuël 18:11
- 14.2 Samuël 18:12-1 Koningen 14:6
- 15.1 Koningen 15:13-2 Koningen 20:12
- 16.2 Koningen 22:5-2 Kronieken 6:14
- 17.2 Kronieken 6:37-Ezra 6:6
- 18.Ezra 6:7-Esther 4:5
- 19.Esther 4:10-Psalmen 1:3
- 20.Psalmen 5:4-Psalmen 98:3
- 21.Psalmen 102:5-Spreuken 13:5
- 22.Spreuken 16:5-Jesaja 41:26
- 23.Jesaja 42:18-Jeremia 21:4
- 24.Jeremia 21:13-Ezechiël 1:8
- 25.Ezechiël 1:9-Ezechiël 39:20
- 26.Ezechiël 39:21-Daniël 4:1
- 27.Daniël 4:2-Micha 7:18
- 28.Nahum 1:2-Mattheüs 26:31
- 29.Mattheüs 26:33-Lukas 11:45
- 30.Lukas 11:46-Handelingen 7:13
- 31.Handelingen 7:17-Romeinen 15:31
- 32.1 Corinthiërs 1:2-1 Timotheüs 4:13
- 33.1 Timotheüs 5:4-Openbaring 18:4
- 34.Openbaring 18:7-Openbaring 22:18