'Heere' in de Bijbel
- 1.Genesis 2:4-Genesis 25:22
- 2.Genesis 25:23-Exodus 9:5
- 3.Exodus 9:6-Exodus 16:28
- 4.Exodus 16:29-Exodus 39:5
- 5.Exodus 39:7-Leviticus 17:2
- 6.Leviticus 17:4-Leviticus 27:1
- 7.Leviticus 27:9-Numberi 14:14
- 8.Numberi 14:16-Numberi 27:12
- 9.Numberi 27:15-Deuteronomium 2:37
- 10.Deuteronomium 3:2-Deuteronomium 9:12
- 11.Deuteronomium 9:13-Deuteronomium 18:13
- 12.Deuteronomium 18:14-Deuteronomium 30:2
- 13.Deuteronomium 30:3-Jozua 10:42
- 14.Jozua 11:6-Richteren 6:8
- 15.Richteren 6:10-1 Samuël 2:20
- 16.1 Samuël 2:21-1 Samuël 16:10
- 17.1 Samuël 16:12-2 Samuël 8:14
- 18.2 Samuël 10:12-1 Koningen 9:2
- 19.1 Koningen 9:3-2 Koningen 5:17
- 20.2 Koningen 5:18-2 Koningen 23:23
- 21.2 Koningen 23:25-2 Kronieken 2:11
- 22.2 Kronieken 2:12-2 Kronieken 24:9
- 23.2 Kronieken 24:19-Nehemia 9:3
- 24.Nehemia 9:4-Psalmen 18:15
- 25.Psalmen 18:18-Psalmen 34:22
- 26.Psalmen 35:1-Psalmen 78:21
- 27.Psalmen 78:65-Psalmen 101:1
- 28.Psalmen 102:1-Psalmen 119:41
- 29.Psalmen 119:52-Psalmen 145:8
- 30.Psalmen 145:9-Jesaja 3:16
- 31.Jesaja 3:17-Jesaja 25:9
- 32.Jesaja 26:4-Jesaja 44:23
- 33.Jesaja 44:24-Jesaja 64:9
- 34.Jesaja 64:12-Jeremia 9:3
- 35.Jeremia 9:6-Jeremia 20:7
- 36.Jeremia 20:11-Jeremia 29:7
- 37.Jeremia 29:8-Jeremia 36:30
- 38.Jeremia 37:3-Jeremia 50:30
- 39.Jeremia 50:31-Ezechiël 12:10
- 40.Ezechiël 12:15-Ezechiël 23:28
- 41.Ezechiël 23:32-Ezechiël 36:3
- 42.Ezechiël 36:4-Hosea 2:20
- 43.Hosea 3:1-Amos 8:1
- 44.Amos 8:2-Zacharia 1:12
- 45.Zacharia 1:13-Maleachi 3:3
- 46.Maleachi 3:4-Lukas 10:2
- 47.Lukas 10:17-Handelingen 9:11
- 48.Handelingen 9:13-1 Corinthiërs 5:4
- 49.1 Corinthiërs 5:5-Filippenzen 4:23
- 50.Colossenzen 1:2-1 Petrus 1:3
- 51.1 Petrus 2:3-Openbaring 22:21
Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte.
En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.
En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen het oosten, en Hij stelde aldaar den mens, die Hij geformeerd had.
En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.
Zo nam de HEERE God den mens, en zette hem in den hof van Eden, om dien te bouwen, en dien te bewaren.
En de HEERE God gebood den mens, zeggende: Van allen boom dezes hofs zult gij vrijelijk eten;
Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.
Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.
Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot derzelver plaats toe met vlees.
En de HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam.
De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
En zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, aan de wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte des hofs.
En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem: Waar zijt gij?
En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.
Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.
En de HEERE God maakte voor Adam en zijn vrouw rokken van vellen, en toog ze hun aan.
Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
Zo verzond hem de HEERE God uit den hof van Eden, om den aardbodem te bouwen, waaruit hij genomen was.
En Adam bekende Heva, zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen!
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den HEERE offer bracht.
En Habel bracht ook van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet. En de HEERE zag Habel en zijn offer aan;
En de HEERE zeide tot Kain: Waarom zijt gij ontstoken, en waarom is uw aangezicht vervallen?
En de HEERE zeide tot Kain: Waar is Habel, uw broeder? En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder?
En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Doch de HEERE zeide tot hem: Daarom, al wie Kain doodslaat, zal zevenvoudig gewroken worden! En de HEERE stelde een teken aan Kain; opdat hem niet versloeg al wie hem vond.
En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft!
Toen zeide de HEERE: Mijn Geest zal niet in eeuwigheid twisten met den mens, dewijl hij ook vlees is; doch zijn dagen zullen zijn honderd en twintig jaren.
En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.
Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.
En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.
Daarna zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in de ark; want u heb Ik gezien rechtvaardig voor Mijn aangezicht in dit geslacht.
En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje, van alle vlees, gelijk als hem God bevolen had. En de HEERE sloot achter hem toe.
En Noach bouwde den HEERE een altaar; en hij nam van al het reine vee, en van al het rein gevogelte, en offerde brandofferen op dat altaar.
En de HEERE rook dien liefelijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.
Voorts zeide hij: Gezegend zij de HEERE, de God van Sem; en Kanaan zij hem een knecht!
Toen kwam de HEERE neder, om te bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden.
En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken?
Alzo verstrooide hen de HEERE van daar over de ganse aarde; en zij hielden op de stad te bouwen.
Daarom noemde men haar naam Babel; want aldaar verwarde de HEERE de spraak der ganse aarde, en van daar verstrooide hen de HEERE over de ganse aarde.
De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal.
En Abram toog heen, gelijk de HEERE tot hem gesproken had; en Lot toog met hem; en Abram was vijf en zeventig jaren oud, toen hij uit Haran ging.
Zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide: Aan uw zaad zal Ik dit land geven. Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem aldaar verschenen was.
En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-El, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-El tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar, en riep den naam des HEEREN aan.
Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn huis, ter oorzake van Sarai, Abrams huisvrouw.
En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.
En de mannen van Sodom waren boos, en grote zondaars tegen den HEERE.
En de HEERE zeide tot Abram, nadat Lot van hem gescheiden was: Hef uw ogen op, en zie van de plaats, waar gij zijt noordwaarts en zuidwaarts, en oostwaarts en westwaarts.
En Abram sloeg tenten op, en kwam en woonde aan de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar.
Doch Abram zeide tot den koning van Sodom: Ik heb mijn hand opgeheven tot den HEERE, den allerhoogste God, Die hemel en aarde bezit;
Toen zeide Abram: Heere, HEERE! wat zult Gij mij geven, daar ik zonder kinderen heenga en de bezorger van mijn huis is deze Damaskener Eliezer?
En hij geloofde in den HEERE; en Hij rekende het hem tot gerechtigheid.
Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.
En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?
Ten zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: Aan uw zaad heb Ik dit land gegeven, van de rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier Frath:
Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.
Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!
Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.
Als nu Abram negen en negentig jaren oud was, zo verscheen de HEERE aan Abram, en zeide tot hem: Ik ben God, de Almachtige! Wandel voor Mijn aangezicht, en zijt oprecht!
Daarna verscheen hem de HEERE aan de eikenbossen van Mamre, als hij in de deur der tent zat, toen de dag heet werd.
En hij zeide: Heere! heb ik nu genade gevonden in Uw ogen, zo gaat toch niet aan Uw knecht voorbij.
En de HEERE zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen, zeggende: Zou ik ook waarlijk baren, nu ik oud geworden ben?
Zou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? Ter gezetter tijd zal Ik tot u wederkomen, omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben!
En de HEERE zeide: Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe?
Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft.
Voorts zeide de HEERE: Dewijl het geroep van Sodom en Gomorra groot is, en dewijl haar zonde zeer zwaar is,
Toen zeide de HEERE: Zo Ik te Sodom binnen de stad vijftig rechtvaardigen zal vinden, zo zal Ik de ganse plaats sparen om hunnentwil.
En Abraham antwoordde en zeide: Zie toch; ik heb mij onderwonden te spreken tot den Heere, hoewel ik stof en as ben!
Voorts zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik spreke; misschien zullen aldaar dertig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal het niet doen, zo Ik aldaar dertig zal vinden.
En hij zeide: Zie toch, ik heb mij onderwonden te spreken tot de Heere; misschien zullen er twintig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven om der twintigen wil.
Nog zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik alleenlijk ditmaal spreke: misschien zullen er tien gevonden worden. En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven om der tienen wil.
Toen ging de HEERE weg, als Hij geeindigd had tot Abraham te spreken; en Abraham keerde weder naar zijn plaats.
Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven.
Toen ging Lot uit, en sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochteren nemen zouden, en zeide: Maakt u op, gaat uit deze plaats; want de HEERE gaat deze stad verderven. Maar hij was in de ogen zijner schoonzonen als jokkende.
Toen deed de HEERE zwavel en vuur over Sodom en Gomorra regenen, van den HEERE uit den hemel.
Doch Abimelech was tot haar niet genaderd; daarom zeide hij: Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden?
Want de HEERE had al de baarmoeders van het huis van Abimelech ganselijk toegesloten, ter oorzake van Sara, Abrahams huisvrouw.
En de HEERE bezocht Sara, gelijk als Hij gezegd had; en de HEERE deed aan Sara gelijk als Hij gesproken had.
En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden!
En zeide: Ik zweer bij Mijzelven, spreekt de HEERE; daarom dat gij deze zaak gedaan hebt, en uw zoon, uw enige, niet onthouden hebt;
Abraham nu was oud, en wel bedaagd; en de HEERE had Abraham in alles gezegend.
Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke ik woon;
De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw neemt.
En hij zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe haar mij toch heden ontmoeten, en doe weldadigheid bij Abraham, mijn heer.
En de man ontzette zich over haar, stilzwijgende, om te merken, of de HEERE zijn weg voorspoedig gemaakt had, of niet.
Toen neigde die man zijn hoofd, en aanbad den HEERE;
En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid niet nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE heeft mij op dezen weg geleid, ten huize van mijns heren broederen.
En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij groot geworden is; en Hij heeft hem gegeven schapen, en runderen, en zilver, en goud, en knechten, en maagden, en kemelen, en ezelen.
En hij zeide tot mij: De HEERE, voor Wiens aangezicht ik gewandeld heb, zal Zijn Engel met u zenden, en Hij zal uw weg voorspoedig maken, dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht en uit mijns vaders huis.
En ik kwam heden aan de fontein; en ik zeide: O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig maken zult, op welke ik ga;
En zij tot mij zal zeggen: Drink gij ook, en ik zal ook uw kemelen putten; dat deze die vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen.
En ik neigde mijn hoofd, en aanbad de HEERE; en ik loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den rechten weg geleid had, om de dochter des broeders van mijn heer voor zijn zoon te nemen.
Toen antwoordde Laban en Bethuel, en zeiden: Van den HEERE is deze zaak voortgekomen; wij kunnen kwaad noch goed tot u spreken.
Zie, Rebekka is voor uw aangezicht; neem haar en trek henen; zij zij de vrouw van den zoon uws heren, gelijk de HEERE gesproken heeft!
En het geschiedde, als Abrahams knecht hun woorden hoorde, zo boog hij zich ter aarde voor den HEERE.
Maar hij zeide tot hen: Houdt mij niet op, dewijl de HEERE mijn weg voorspoedig gemaakt heeft! laat mij trekken, dat ik tot mijn heer ga.
En Izak bad den HEERE zeer in de tegenwoordigheid van zijn huisvrouw; want zij was onvruchtbaar; en de HEERE liet zich van hem verbidden, zodat Rebekka, zijn huisvrouw, zwanger werd.
En de kinderen stieten zich samen in haar lichaam. Toen zeide zij: Is het zo? waarom ben ik dus? en zij ging om den HEERE te vragen.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 2:4-Genesis 25:22
- 2.Genesis 25:23-Exodus 9:5
- 3.Exodus 9:6-Exodus 16:28
- 4.Exodus 16:29-Exodus 39:5
- 5.Exodus 39:7-Leviticus 17:2
- 6.Leviticus 17:4-Leviticus 27:1
- 7.Leviticus 27:9-Numberi 14:14
- 8.Numberi 14:16-Numberi 27:12
- 9.Numberi 27:15-Deuteronomium 2:37
- 10.Deuteronomium 3:2-Deuteronomium 9:12
- 11.Deuteronomium 9:13-Deuteronomium 18:13
- 12.Deuteronomium 18:14-Deuteronomium 30:2
- 13.Deuteronomium 30:3-Jozua 10:42
- 14.Jozua 11:6-Richteren 6:8
- 15.Richteren 6:10-1 Samuël 2:20
- 16.1 Samuël 2:21-1 Samuël 16:10
- 17.1 Samuël 16:12-2 Samuël 8:14
- 18.2 Samuël 10:12-1 Koningen 9:2
- 19.1 Koningen 9:3-2 Koningen 5:17
- 20.2 Koningen 5:18-2 Koningen 23:23
- 21.2 Koningen 23:25-2 Kronieken 2:11
- 22.2 Kronieken 2:12-2 Kronieken 24:9
- 23.2 Kronieken 24:19-Nehemia 9:3
- 24.Nehemia 9:4-Psalmen 18:15
- 25.Psalmen 18:18-Psalmen 34:22
- 26.Psalmen 35:1-Psalmen 78:21
- 27.Psalmen 78:65-Psalmen 101:1
- 28.Psalmen 102:1-Psalmen 119:41
- 29.Psalmen 119:52-Psalmen 145:8
- 30.Psalmen 145:9-Jesaja 3:16
- 31.Jesaja 3:17-Jesaja 25:9
- 32.Jesaja 26:4-Jesaja 44:23
- 33.Jesaja 44:24-Jesaja 64:9
- 34.Jesaja 64:12-Jeremia 9:3
- 35.Jeremia 9:6-Jeremia 20:7
- 36.Jeremia 20:11-Jeremia 29:7
- 37.Jeremia 29:8-Jeremia 36:30
- 38.Jeremia 37:3-Jeremia 50:30
- 39.Jeremia 50:31-Ezechiël 12:10
- 40.Ezechiël 12:15-Ezechiël 23:28
- 41.Ezechiël 23:32-Ezechiël 36:3
- 42.Ezechiël 36:4-Hosea 2:20
- 43.Hosea 3:1-Amos 8:1
- 44.Amos 8:2-Zacharia 1:12
- 45.Zacharia 1:13-Maleachi 3:3
- 46.Maleachi 3:4-Lukas 10:2
- 47.Lukas 10:17-Handelingen 9:11
- 48.Handelingen 9:13-1 Corinthiërs 5:4
- 49.1 Corinthiërs 5:5-Filippenzen 4:23
- 50.Colossenzen 1:2-1 Petrus 1:3
- 51.1 Petrus 2:3-Openbaring 22:21
Verwante onderwerpen
- Afkeer
- Altaren Bouwen
- Alwetende God
- Beantwoorde Beloften
- Bescherming Tegen Vijanden
- Besteed Aandacht Aan God!
- Beweringen
- Christus Is De Heer
- De Aard Van God Kennen
- De Gerechtigheid Van God
- De Goedheid Van God
- De Grootheid Van God
- De Heer Is God
- De Invloed Van God Kennen
- De Kracht Van God
- De Soevereiniteit Van God
- Een Plek Voor Gods Naam
- Geboden in OT
- Genade In OT
- Genade Voor Jou
- Gezicht Van God
- Gideon
- God Aanbidden
- God Aanroepen
- God Als Een Krijger
- God Als Rechter
- God Als Verlosser
- God Behagen
- God Dienen
- God Dodend
- God Haalt Israël Uit Egypte
- God Met Specifieke Mensen
- God Zal Nederlaag Veroorzaken
- God Zoeken
- God, De Eeuwige
- God, De Heer
- God, De Rots
- Gods Bescherming
- Gods Hand
- Gods Onthulde Dingen
- Gods Plan
- Gods Redding Bekend Gemaakt
- Gods Stem
- Gods Verborgen Dingen
- Gods Waarheid
- Gods Werk Verhinderen
- Hand Van God
- Hart En De Heilige Geest
- Herstel
- Het Belang Van Vertrouwen
- Het Gevolg Van De Afwijzing Van God
- Het Medeleven Van God
- Ik Ben De Heer
- Ik Zal Hun God Zijn
- Jacob De Patriarch
- Kracht Van God
- Liederen
- Liefde Voor God
- Lof
- Lof En Aanbidding
- Menselijke En Goddelijke Heerschappij
- Mensen Heilig Maken
- Mensen Van God In OT
- Messiaanse Profetieën
- Moed En Kracht
- Namen En Titels Voor Christus
- Nederigheid
- Niemand Anders Is God
- Ontvankelijkheid
- Op Gods Plan Vertrouwen
- Opgefriste God
- Oprechtheid
- Orthodoxie, In OT
- Prijs De Heer!
- Redding
- Rest
- Samen Aanbidden
- Terugkeren Naar God
- Troon
- Trouw Tot God
- Vals Vertrouwen
- Verbintenis Tot God
- Volg De Geboden
- Vrede
- Vrede En Kracht
- Vreemdelingen
- Vrees God!
- Wachten Op De Heer
- Wijze En Methodes Van Loven
- Woord Van God
- Wraak
- Zegen De Heer!
- Zij Die God In Hun Handen Heeft Gegeven
- Zingen