'Niet' in de Bijbel
HEERE! hoe lang schreeuw ik, en Gij hoort niet, hoe lang roep ik geweld, tot U, en Gij verlost niet!
Ziet onder de heidenen, en aanschouwt, en verwondert u, verwondert u, want Ik werk een werk in ulieder dagen, hetwelk gij niet geloven zult, als het verteld zal worden.
Want ziet, Ik verwek de Chaldeen, een bitter en snel volk, trekkende door de breedten der aarde, om erfelijk te bezitten woningen, die de zijne niet zijn.
Zijt Gij niet van ouds af de HEERE, mijn God, mijn Heilige? Wij zullen niet sterven; o HEERE! tot een oordeel hebt Gij hem gesteld, en o Rots! om te straffen, hebt Gij hem gegrondvest.
Gij zijt te rein van ogen, dan dat Gij het kwade zoudt zien, en de kwelling kunt Gij niet aanschouwen; waarom zoudt Gij aanschouwen die trouwelooslijk handelen? Waarom zoudt Gij zwijgen, als de goddeloze dien verslindt, die rechtvaardiger is dan hij?
Zal hij dan daarom altoos zijn garen ledig maken, en zal hij niet verschonen, met altoos de volken te doden?
Want het gezicht zal nog tot een bestemden tijd zijn, dan zal Hij het op het einde voortbrengen, en niet liegen; zo Hij vertoeft, verbeid Hem, want Hij zal gewisselijk komen, Hij zal niet achterblijven.
Ziet, zijn ziel verheft zich, zij is niet recht in hem; maar de rechtvaardige zal door zijn geloof leven.
En ook dewijl hij trouwelooslijk handelt bij den wijn, een trots man is, en in zijn woning niet blijft; die zijn ziel wijd opendoet als het graf, en gelijk de dood is, die niet zat wordt, en tot zich verzamelt al de heidenen, en vergadert tot zich alle volken.
Zouden dan niet al dezelve van hem een spreekwoord opnemen, en een uitlegging der raadselen van hem? En men zal zeggen: Wee dien, die vermeerdert hetgeen het zijne niet is (hoe lange!), en dien, die op zich laadt dik slijk.
Zullen niet onvoorziens opstaan, die u bijten zullen, en ontwaken, die u zullen bewegen, en zult gij hun niet tot plundering worden?
Ziet, is het niet van den HEERE der heirscharen, dat de volken arbeiden ten vure, en de lieden zich vermoeien tevergeefs?
Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan den wijnstok zijn zal, dat het werk des olijfbooms liegen zal, en de velden geen spijze voortbrengen; dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallingen wezen zal;
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (217)
- Exodus (191)
- Leviticus (173)
- Numberi (135)
- Deuteronomium (278)
- Jozua (73)
- Richteren (118)
- Ruth (23)
- 1 Samuël (162)
- 2 Samuël (123)
- 1 Koningen (129)
- 2 Koningen (153)
- 1 Kronieken (36)
- 2 Kronieken (125)
- Ezra (22)
- Nehemia (55)
- Esther (28)
- Job (261)
- Psalmen (371)
- Spreuken (191)
- Prediker (62)
- Hooglied (11)
- Jesaja (310)
- Jeremia (382)
- Klaagliederen (35)
- Ezechiël (225)
- Daniël (68)
- Hosea (44)
- Joël (13)
- Amos (52)
- Obadja (4)
- Jona (9)
- Micha (19)
- Nahum (7)
- Habakuk (13)
- Zefanja (9)
- Zacharia (38)
- Maleachi (16)
- Mattheüs (230)
- Markus (137)
- Lukas (240)
- Johannes (288)
- Handelingen (146)
- Romeinen (139)
- 1 Corinthiërs (168)
- 2 Corinthiër (106)
- Galaten (52)
- Efeziërs (24)
- Filippenzen (17)
- Colossenzen (16)
- 1 Thessalonicenzen (24)
- 2 Thessalonicenzen (17)
- 1 Timotheüs (28)
- 2 Timotheüs (16)
- Titus (11)
- Filémon (3)
- Hebreeën (90)
- Jakobus (38)
- 1 Petrus (21)
- 2 Petrus (14)
- 1 Johannes (38)
- 2 Johannes (7)
- 3 Johannes (4)
- Judas (4)
- Openbaring (67)