'Zijt' in de Bijbel
En er geschiedde een stem uit de hemelen: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in Denwelken Ik Mijn welbehagen heb!
Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener, zijt Gij gekomen om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods.
En de onreine geesten, als zij Hem zagen, vielen voor Hem neder en riepen, zeggende: Gij zijt de Zone Gods.
En Hij zeide tot hen: Wat zijt gij zo vreesachtig? Hoe hebt gij geen geloof?
En Hij zeide tot haar: Dochter, uw geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen van deze uw kwaal.
Terwijl Hij nog sprak, kwamen enigen van het huis des oversten der synagoge, zeggende: Uw dochter is gestorven; wat zijt gij den Meester nog moeilijk?
Want zij zagen Hem allen, en werden ontroerd; en terstond sprak Hij met hen, en zeide tot hen: Zijt welgemoed, Ik ben het; vreest niet.
En Hij zeide tot hen: Zijt ook gij alzo onwetende? Verstaat gij niet, dat al wat van buiten in den mens ingaat, hem niet kan ontreinigen?
En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide tot Hem: Gij zijt de Christus.
Want zo wie ulieden een beker water zal te drinken geven in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon geenszins verliezen.
Dezen nu kwamen en zeiden tot Hem: Meester, wij weten, dat Gij waarachtig zijt, en naar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan, maar Gij leert den weg Gods in der waarheid; is het geoorloofd, den keizer schatting te geven, of niet? Zullen wij geven, of niet geven?
En Jezus ziende, dat hij verstandelijk geantwoord had, zeide tot hem: Gij zijt niet verre van het Koninkrijk Gods. En niemand durfde Hem meer vragen.
Doch wanneer zij u leiden zullen, om u over te leveren, zo zijt te voren niet bezorgd, wat gij spreken zult, en bedenkt het niet; maar zo wat u in die ure gegeven zal worden, spreekt dat; want gij zijt het niet, die spreekt, maar de Heilige Geest.
En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, als tegen een moordenaar, om Mij te vangen?
Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileer, en uw spraak gelijkt.
En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt het.
Maar hij zeide tot haar: Zijt niet verbaasd; gij zoekt Jezus den Nazarener, Die gekruist was; Hij is opgestaan; Hij is hier niet; ziet de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (49)
- Exodus (13)
- Leviticus (3)
- Numberi (15)
- Deuteronomium (38)
- Jozua (14)
- Richteren (21)
- Ruth (9)
- 1 Samuël (25)
- 2 Samuël (34)
- 1 Koningen (21)
- 2 Koningen (12)
- 1 Kronieken (7)
- 2 Kronieken (8)
- Ezra (5)
- Nehemia (7)
- Esther (1)
- Job (20)
- Psalmen (83)
- Spreuken (16)
- Prediker (5)
- Hooglied (9)
- Jesaja (59)
- Jeremia (36)
- Ezechiël (41)
- Daniël (8)
- Hosea (6)
- Joël (1)
- Amos (3)
- Obadja (2)
- Jona (2)
- Micha (2)
- Nahum (1)
- Habakuk (2)
- Zacharia (3)
- Maleachi (4)
- Mattheüs (54)
- Markus (18)
- Lukas (53)
- Johannes (53)
- Handelingen (24)
- Romeinen (29)
- 1 Corinthiërs (36)
- 2 Corinthiër (16)
- Galaten (13)
- Efeziërs (18)
- Filippenzen (4)
- Colossenzen (11)
- 1 Thessalonicenzen (13)
- 2 Thessalonicenzen (1)
- 1 Timotheüs (2)
- Filémon (1)
- Hebreeën (17)
- Jakobus (7)
- 1 Petrus (25)
- 2 Petrus (3)
- 1 Johannes (2)
- 2 Johannes (2)
- 3 Johannes (1)
- Openbaring (13)