7427 gebeurtenissen

'Die' in de Bijbel

Mijn ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten.

Een lied Hammaaloth, van David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij zullen in het huis des HEEREN gaan.

Jeruzalem is gebouwd, als een stad, die wel samengevoegd is;

Een lied op Hammaaloth. Ik hef mijn ogen op tot U, Die in de hemelen zit.

Een lied Hammaaloth, van David. Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, zegge nu Israel,

Ten ware de HEERE, Die bij ons geweest is, als de mensen tegen ons opstonden;

Onze hulp is in den Naam des HEEREN, Die hemel en aarde gemaakt heeft.

HEERE! doe den goeden wel, en dengenen, die oprecht zijn in hun harten.

Maar die zich neigen tot hun kromme wegen, die zal de HEERE weg doen gaan met de werkers der ongerechtigheid. Vrede zal over Israel zijn!

Een lied Hammaaloth. Als de HEERE de gevangenen Sions wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen.

Die het zaad draagt, dat men zaaien zal, gaat al gaande en wenende; maar voorzeker zal hij met gejuich wederkomen, dragende zijn schoven.

Ziet, alzo zal zekerlijk die man gezegend worden, die den HEERE vreest.

Laat hen beschaamd en achterwaarts gedreven worden, allen, die Sion haten.

En die voorbijgaan, niet zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden in den Naam des HEEREN.

Indien uw zonen Mijn verbond zullen houden, en Mijn getuigenissen, die Ik hun leren zal; zo zullen ook hun zonen tot in eeuwigheid op uw troon zitten.

Het is, gelijk de kostelijke olie op het hoofd, nederdalende op den baard, den baard van Aaron, die nederdaalt tot op den zoom zijner klederen.

Het is gelijk de dauw van Hermon, en die nederdaalt op de bergen van Sion, want de HEERE gebiedt aldaar den zegen en het leven tot in der eeuwigheid.

Een lied Hammaaloth. Ziet, looft den HEERE, alle gij knechten des HEEREN! gij, die allen nacht in het huis des HEEREN staat.

De HEERE zegene u uit Sion, Hij, Die den hemel en de aarde gemaakt heeft.

Gij, die staat in het huis des HEEREN, in de voorhoven van het huis onzes Gods!

Dat die ze maken, hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.

Gij huis van Levi! looft den HEERE; gij die den HEERE vreest! looft den HEERE.

Dien, Die alleen grote wonderen doet; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Dien, Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Dien, Die de grote lichten heeft gemaakt; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Dien, Die de Egyptenaren geslagen heeft in hun eerstgeborenen; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Dien, Die de Schelfzee in delen deelde; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Die Zijn volk door de woestijn geleid heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Die grote koningen geslagen heeft; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Wij hebben onze harpen gehangen aan de wilgen, die daarin zijn.

Als zij, die ons aldaar gevangen hielden, de woorden eens lieds van ons begeerden, en zij, die ons overhoop geworpen hadden, vreugd, zeggende: Zingt ons een van de liederen Sions;

HEERE! gedenk aan de kinderen van Edom, aan den dag van Jeruzalem; die daar zeiden: Ontbloot ze, ontbloot ze, tot haar fondament toe!

O dochter van Babel! die verwoest zult worden, welgelukzalig zal hij zijn, die u uw misdaad vergelden zal, die gij aan ons misdaan hebt.

Die van U schandelijk spreken, en Uw vijanden ijdellijk verheffen.

Zou ik niet haten HEERE! die U haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan?

Aangaande het hoofd dergenen, die mij omringen, de overlast hunner lippen overdekke hen.

Neig mijn hart niet tot een kwade zaak, om enigen handel in goddeloosheid te handelen, met mannen, die ongerechtigheid werken; en dat ik niet ete van hun lekkernijen.

Ik zag uit ter rechterhand, en ziet, zo was er niemand, die mij kende, er was geen ontvlieden voor mij; niemand zorgde voor mijn ziel.

Want de vijand vervolgt mijn ziel, hij vertreedt mijn leven ter aarde; hij legt mij in duisternissen, als degenen, die over lang dood zijn.

Verhoor mij haastelijk, HEERE! mijn geest bezwijkt; verberg Uw aangezicht niet van mij, want ik zou gelijk worden dengenen, die in den kuil dalen.

En roei mijn vijanden uit, om Uw goedertierenheid, en breng hen om, allen, die mijn ziel beangstigen; want ik ben Uw knecht.

Een psalm van David. Gezegend zij de HEERE, mijn Rotssteen, Die mijn handen onderwijst ten strijde, mijn vingeren ten oorlog;

Mijn Goedertierenheid en mijn Burg, mijn Hoog Vertrek en mijn Bevrijder voor mij, mijn Schild, en op Wien ik mij betrouwe; Die mijn volk aan mij onderwerpt!

Gij, die den koningen overwinning geeft, Die Zijn knecht David ontzet van het boze zwaard;

Vau. En zij zullen vermelden de kracht Uwer vreselijke daden; en Uw grootheid, die zal ik vertellen.

Welgelukzalig is hij, die den God Jakobs tot zijn Hulp heeft, wiens verwachting op den HEERE, zijn God is;

Die den hemel en de aarde gemaakt heeft, de zee en al wat in dezelve is; Die trouwe houdt in der eeuwigheid.

Alzo heeft Hij geen volk gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah!

Looft Hem, gij hemelen der hemelen! en gij wateren, die boven de hemelen zijt!

En Hij heeft ze bevestigd voor altoos in eeuwigheid; Hij heeft hun een orde gegeven, die geen van hen zal overtreden.

Dat Israel zich verblijde in Dengene, Die hem gemaakt heeft; dat de kinderen Sions zich verheugen over hun Koning.

Dat Zijn gunstgenoten van vreugde opspringen, om die eer; dat zij juichen op hun legers.

Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen;

Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.

Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte;

Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen;

Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt;

Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis;

Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit;

Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen;

Zij is een boom des levens dengenen, die ze aangrijpen, en elkeen, die ze vasthoudt, wordt gelukzalig.

Want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees.

Zoekresultaten op Versies

Zoekresultaten op Boek

Alle Boeken

Public domain