7427 gebeurtenissen

'Die' in de Bijbel

Zou Hij, Die het oor plant, niet horen? zou Hij, Die het oog formeert, niet aanschouwen?

Zou Hij, Die de heidenen tuchtigt, niet straffen, Hij, Die den mens wetenschap leert?

Zou zich de stoel der schadelijkheden met U vergezelschappen, die moeite verdicht bij inzetting?

Beschaamd moeten wezen allen, die de beelden dienen, die zich op afgoden beroemen; buigt u neder voor Hem, alle gij goden!

De zee bruise met haar volheid, de wereld met degenen, die daarin wonen.

En de sterkte des Konings, die het recht lief heeft. Gij hebt billijkheden bevestigd, Gij hebt recht en gerechtigheid gedaan in Jakob.

Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, die Hij hun gegeven had.

Mijn ogen zullen zijn op de getrouwen in het land, dat zij bij mij zitten; die in den oprechten weg wandelt, die zal mij dienen.

Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn huis niet blijven; die leugenen spreekt, zal voor mijn ogen niet bevestigd worden.

Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn.

Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen;

Aan degenen, die Zijn verbond houden, en die aan Zijn bevelen denken, om die te doen.

Looft den HEERE, al Zijn heirscharen! gij Zijn dienaars, die Zijn welbehagen doet!

Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt.

De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt.

Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen.

De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft;

Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote.

Roemt u in den Naam Zijner heiligheid; het hart dergenen, die den HEERE zoeken, verblijde zich.

Gedenkt Zijner wonderen, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen, en der oordelen Zijns monds.

Die al het kruid in hun land opaten, ja, aten de vrucht hunner landbouwe op.

En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand, die struikelde.

Hij opende een steenrots, en er vloeiden wateren uit, die gingen door de dorre plaatsen als een rivier.

Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte;

Zij hebben die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had;

En zij hebben onschuldig bloed vergoten, het bloed hunner zonen en hunner dochteren, die zij den afgoden van Kanaan hebben opgeofferd; zodat het land door deze bloedschulden is ontheiligd geworden.

Dies gaf Hij hun barmhartigheid voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden.

Dat zulks de bevrijden des HEEREN zeggen, die Hij van de hand der wederpartijders bevrijd heeft.

En die Hij uit de landen verzameld heeft, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee.

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten;

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten.

Het vruchtbaar land tot zouten grond, om de boosheid dergenen, die daarin wonen.

En bezaaien akkers, en planten wijngaarden, die inkomende vrucht voortbrengen.

Zult Gij het niet zijn, o God! Die ons verstoten hadt, en Die niet uittoogt, o God! met onze heirkrachten?

Dat hij niemand hebbe, die weldadigheid over hem uitstrekke, en dat er niemand zij, die zijn wezen genadig zij.

Dewijl hij den vloek heeft liefgehad, dat die hem overkome, en geen lust gehad heeft tot den zegen, zo zij die verre van hem.

En hij zij bekleed met den vloek, als met zijn kleed, en dat die ga tot in het binnenste van hem als het water, en als de olie in zijn beenderen.

Die zij hem als een kleed, waarmede hij zich bedekt, en tot een gordel, waarmede hij zich steeds omgordt.

Dit zij het werkloon mijner tegenstanders van den HEERE, en dergenen, die kwaad spreken tegen mijn ziel.

Hij zal recht doen onder de heidenen; Hij zal het vol dode lichamen maken; Hij zal verslaan dengene, die het hoofd is over een groot land.

Wie is gelijk de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont.

Die den rotssteen veranderde in een watervloed, den keisteen in een waterfontein.

Dat degenen, die den HEERE vrezen, nu zeggen, dat Zijn goedertierenheid in der eeuwigheid is.

De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten.

Gezegend zij hij, die daar komt in den Naam des HEEREN! Wij zegenen ulieden uit het huis des HEEREN.

Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen onderhouden, die Hem van ganser harte zoeken;

Bevestig Uw toezeggingen aan Uw knecht, die Uw vreze toegedaan is.

Wend mijn smaadheid af, die ik vreze, want Uw rechten zijn goed.

En ik zal mijn handen opheffen naar Uw geboden, die ik liefheb, en ik zal Uw inzettingen betrachten.

Laat hen tot mij keren, die U vrezen, en die Uw getuigenissen kennen.

Zie mij aan, wees mij genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen.

Die kwade praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet.

Ik ben vrolijk over Uw toezegging, als een, die een groten buit vindt.

Zoekresultaten op Versies

Zoekresultaten op Boek

Alle Boeken

Public domain