'Heere' in de Bijbel
- 1.Genesis 2:4-Genesis 25:22
- 2.Genesis 25:23-Exodus 9:5
- 3.Exodus 9:6-Exodus 16:28
- 4.Exodus 16:29-Exodus 39:5
- 5.Exodus 39:7-Leviticus 17:2
- 6.Leviticus 17:4-Leviticus 27:1
- 7.Leviticus 27:9-Numberi 14:14
- 8.Numberi 14:16-Numberi 27:12
- 9.Numberi 27:15-Deuteronomium 2:37
- 10.Deuteronomium 3:2-Deuteronomium 9:12
- 11.Deuteronomium 9:13-Deuteronomium 18:13
- 12.Deuteronomium 18:14-Deuteronomium 30:2
- 13.Deuteronomium 30:3-Jozua 10:42
- 14.Jozua 11:6-Richteren 6:8
- 15.Richteren 6:10-1 Samuël 2:20
- 16.1 Samuël 2:21-1 Samuël 16:10
- 17.1 Samuël 16:12-2 Samuël 8:14
- 18.2 Samuël 10:12-1 Koningen 9:2
- 19.1 Koningen 9:3-2 Koningen 5:17
- 20.2 Koningen 5:18-2 Koningen 23:23
- 21.2 Koningen 23:25-2 Kronieken 2:11
- 22.2 Kronieken 2:12-2 Kronieken 24:9
- 23.2 Kronieken 24:19-Nehemia 9:3
- 24.Nehemia 9:4-Psalmen 18:15
- 25.Psalmen 18:18-Psalmen 34:22
- 26.Psalmen 35:1-Psalmen 78:21
- 27.Psalmen 78:65-Psalmen 101:1
- 28.Psalmen 102:1-Psalmen 119:41
- 29.Psalmen 119:52-Psalmen 145:8
- 30.Psalmen 145:9-Jesaja 3:16
- 31.Jesaja 3:17-Jesaja 25:9
- 32.Jesaja 26:4-Jesaja 44:23
- 33.Jesaja 44:24-Jesaja 64:9
- 34.Jesaja 64:12-Jeremia 9:3
- 35.Jeremia 9:6-Jeremia 20:7
- 36.Jeremia 20:11-Jeremia 29:7
- 37.Jeremia 29:8-Jeremia 36:30
- 38.Jeremia 37:3-Jeremia 50:30
- 39.Jeremia 50:31-Ezechiël 12:10
- 40.Ezechiël 12:15-Ezechiël 23:28
- 41.Ezechiël 23:32-Ezechiël 36:3
- 42.Ezechiël 36:4-Hosea 2:20
- 43.Hosea 3:1-Amos 8:1
- 44.Amos 8:2-Zacharia 1:12
- 45.Zacharia 1:13-Maleachi 3:3
- 46.Maleachi 3:4-Lukas 10:2
- 47.Lukas 10:17-Handelingen 9:11
- 48.Handelingen 9:13-1 Corinthiërs 5:4
- 49.1 Corinthiërs 5:5-Filippenzen 4:23
- 50.Colossenzen 1:2-1 Petrus 1:3
- 51.1 Petrus 2:3-Openbaring 22:21
Maar de HEERE is met mij als een verschrikkelijk Held; daarom zullen mijn vervolgers struikelen, en niets vermogen; zij zijn zeer beschaamd geworden, omdat zij niet verstandiglijk gehandeld hebben; het zal een eeuwige schande zijn, zij zal niet vergeten worden.
Gij dan, o HEERE der heirscharen, Die den rechtvaardige proeft, Die de nieren en het hart ziet, laat mij Uw wraak van hen zien, want ik heb U mijn twistzaak ontdekt.
Zingt den HEERE, prijst den HEERE; want Hij heeft de ziel des nooddruftigen uit de hand der boosdoeners verlost.
Ja, dezelve man zij, als de steden, die de HEERE heeft omgekeerd, en het heeft Hem niet berouwd; en hij hore in den morgenstond een geroep, en op den middagtijd een geschrei.
Het woord, dat van den HEERE geschied is tot Jeremia, als koning Zekekia tot hem zond Pashur, den zoon van Malchia, en Zefanja, den zoon van Maaseja, den priester, zeggende:
Vraag toch den HEERE voor ons, want Nebukadrezar, de koning van Babel, strijdt tegen ons; misschien zal de HEERE met ons doen naar al Zijn wonderen, dat hij van ons optrekke.
Zo zegt de HEERE, de God Israels: Ziet, Ik zal de krijgswapenen omwenden, die in ulieder hand zijn, met dewelke gij strijdt tegen den koning van Babel en tegen de Chaldeen, die u belegeren, van buiten aan den muur; en Ik zal ze verzamelen in het midden van deze stad.
En daarna, spreekt de HEERE, zal Ik Zedekia, den koning van Juda, en zijn knechten, en het volk, en die in deze stad overgebleven zijn, van de pestilentie, van het zwaard en van den honger, geven in de hand van Nebukadrezar, den koning van Babel, en in de hand hunner vijanden, en in de hand dergenen, die hun ziel zoeken; en hij zal ze slaan met de scherpte des zwaards; hij zal ze niet sparen, noch verschonen, noch zich ontfermen.
En tot dit volk zult gij zeggen: Zo zegt de HEERE: Ziet, Ik stel voor ulieder aangezicht den weg des levens en den weg des doods.
Want Ik heb Mijn aangezicht tegen deze stad gesteld ten kwade en niet ten goede, spreekt de HEERE; zij zal gegeven worden in de hand des konings van Babel, en hij zal ze met vuur verbranden.
O huis Davids! zo zegt de HEERE: Richt des morgens recht, en verlost den beroofde uit den hand des verdrukkers; opdat Mijn gramschap niet uitvare als een vuur, en brande, dat niemand blussen kunne, vanwege de boosheid uwer handelingen.
Ziet, Ik wil aan u, gij inwoneres des dals, gij rots van het plein! spreekt de HEERE; gijlieden, die zegt: Wie zou tegen ons afkomen, of wie zou komen in onze woningen?
En Ik zal over ulieden bezoeking doen naar de vrucht uwer handelingen, spreekt de HEERE; en Ik zal een vuur aansteken in haar woud, dat zal verteren al wat rondom haar is.
Alzo zegt de HEERE: Ga af in het huis des konings van Juda, en spreek aldaar dit woord.
Zo zegt de HEERE: Doet recht en gerechtigheid, en redt den beroofde uit de hand des verdrukkers; en onderdrukt den vreemdeling niet, den wees noch de weduwe; doet geen geweld en vergiet geen onschuldig bloed in deze plaats.
Indien gij daarentegen deze woorden niet zult horen, zo heb Ik bij Mij gezworen, spreekt de HEERE, dat dit huis tot een woestheid worden zal.
Want zo zegt de HEERE van het huis des konings van Juda: Gij zijt Mij een Gilead, een hoogte van Libanon; maar zo Ik u niet zette als een woestijn en onbewoonde steden!
Dan zullen veel heidenen voorbij deze stad gaan, en zullen zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom heeft de HEERE alzo gedaan aan deze grote stad?
Want zo zegt de HEERE van Sallum, den zoon van Josia, koning van Juda, die in de plaats van zijn vader Josia regeerde, die uit deze plaats is uitgegaan: Hij zal daar nimmermeer wederkomen.
Hij heeft de rechtzaak des ellendigen en nooddruftigen gericht, toen ging het hem wel; is dat niet Mij te kennen? spreekt de HEERE.
Daarom zegt de HEERE alzo van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda: Zij zullen hem niet beklagen: Och mijn broeder! of, och zuster! Zij zullen hem niet beklagen: Och, heer! of, och zijn majesteit!
Zo waarachtig als Ik leef, spreekt de HEERE, ofschoon Chonia, de zoon van Jojakim, den koning van Juda, een zegelring ware aan Mijn rechterhand, zo zal Ik u toch van daar wegrukken.
Zo zegt de HEERE: Schrijft dezen zelfden man kinderloos, een man, die niet voorspoedig zal zijn in zijn dagen; want er zal niemand van zijn zaad voorspoedig zijn, zittende op den troon Davids, en heersende meer in Juda.
Wee den herderen, die de schapen Mijner weide ombrengen en verstrooien! spreekt de HEERE.
Daarom zegt de HEERE, de God Israels, alzo van de herderen, die Mijn volk weiden: Gijlieden hebt Mijn schapen verstrooid, en hebt ze verdreven, en hebt ze niet bezocht; ziet, Ik zal over u bezoeken de boosheid uwer handelingen, spreekt de HEERE.
En Ik zal herderen over hen verwekken, die ze weiden zullen; en zij zullen niet meer vrezen, noch verschrikt worden, noch gemist worden, spreekt de HEERE.
Ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat Ik aan David een rechtvaardige Spruit zal verwekken; Die zal Koning zijnde regeren, en voorspoedig zijn, en recht en gerechtigheid doen op de aarde.
In Zijn dagen zal Juda verlost worden, en Israel zeker wonen; en dit zal Zijn naam zijn, waarmede men Hem zal noemen: De HEERE: ONZE GERECHTIGHEID.
Daarom, ziet, de dagen komen, spreekt de HEERE, dat zij niet meer zullen zeggen: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die de kinderen Israels uit Egypteland heeft opgevoerd.
Maar: Zo waarachtig als de HEERE leeft, Die het zaad van het huis Israels heeft opgevoerd, en Die het aangebracht heeft uit het land van het noorden, en uit al de landen, waarheen Ik ze gedreven had! want zij zullen wonen in hun land.
Aangaande de profeten. Mijn hart wordt in mijn binnenste gebroken, al mijn beenderen bewegen zich; ik ben als een dronken man, en als een man, dien de wijn te boven gaat; vanwege den HEERE, en vanwege de woorden Zijner heiligheid.
Want beiden, profeten en priesters, zijn huichelaars; zelfs in Mijn huis vind Ik hun boosheid, spreekt de HEERE.
Daarom zal hun weg hun zijn als zeer gladde plaatsen in de donkerheid; zij zullen aangedreven worden en daarin vallen; want Ik zal een kwaad over hen brengen in het jaar hunner bezoeking, spreekt de HEERE.
Daarom zegt de HEERE der heirscharen van deze profeten alzo: Ziet, Ik zal hen met alsem spijzigen, en met gallewater drenken; want van Jeruzalems profeten is de huichelarij uitgegaan in het ganse land.
Zo zegt de HEERE der heirscharen: Hoort niet naar de woorden der profeten, die u profeteren; zij maken u ijdel; zij spreken het gezicht huns harten, niet uit des HEEREN mond.
Zij zeggen steeds tot degenen, die Mij lasteren: De HEERE heeft het gesproken, gijlieden zult vrede hebben; en tot al wie naar zijns harten goeddunken wandelt, zeggen zij: Ulieden zal geen kwaad overkomen.
Ben Ik een God van nabij, spreekt de HEERE, en niet een God van verre?
Zou zich iemand in verborgene plaatsen kunnen verbergen, dat Ik hem niet zou zien? spreekt de HEERE; vervul Ik niet den hemel en de aarde? spreekt de HEERE.
De profeet, bij welken een droom is, die vertelle den droom; en bij welken Mijn woord is, die spreke Mijn woord waarachtiglijk; wat heeft het stro met het koren te doen? spreekt de HEERE.
Is Mijn woord niet alzo, als een vuur? spreekt de HEERE, en als een hamer, die een steenrots te morzel slaat?
Daarom, ziet, Ik wil aan de profeten, spreekt de HEERE, die Mijn woorden stelen, een ieder van zijn naaste;
Ziet, Ik wil aan de profeten, spreekt de HEERE, die hun tong nemen, en spreken: Hij heeft het gesproken;
Ziet, Ik wil aan degenen, die valse dromen profeteren, spreekt de HEERE, en vertellen die, en verleiden Mijn volk met hun leugenen en met hun lichtvaardigheid; daar Ik hen niet gezonden, en hun niets bevolen heb, en zij dit volk gans geen nut doen, spreekt de HEERE.
Wanneer dan dit volk, of een profeet, of priester u vragen zal, zeggende: Wat is des HEEREN last? Zo zult gij tot hen zeggen: Wat last? Dat Ik ulieden verlaten zal, spreekt de HEERE.
Aldus zult gijlieden zeggen, een iegelijk tot zijn naaste, en een iegelijk tot zijn broeder: Wat heeft de HEERE geantwoord, en wat heeft de HEERE gesproken?
Maar des HEEREN last zult gij niet meer gedenken; want een iegelijk zal zijn eigen woord een last zijn, dewijl gij verkeert de woorden van den levenden God, den HEERE der heirscharen, onzen God.
Aldus zult gij zeggen tot den profeet: Wat heeft u de HEERE geantwoord en wat heeft de HEERE gesproken?
Maar dewijl gij zegt: Des HEEREN last; daarom, zo zegt de HEERE: Omdat gij dit woord zegt: Des HEEREN last, daar Ik tot u gezonden heb, zeggende: Gij zult niet zeggen: Des HEEREN last;
De HEERE deed mij zien, en ziet, er waren twee vijgenkorven, gezet voor den tempel des HEEREN; nadat Nebukadrezar, koning van Babel, gevankelijk had weggevoerd Jechonia, den zoon van Jojakim, den koning van Juda, mitsgaders de vorsten van Juda, en de timmerlieden, en de smeden van Jeruzalem, en hen te Babel gebracht had.
En de HEERE zeide tot mij: Wat ziet gij, Jeremia? En ik zeide: Vijgen; de goede vijgen zijn zeer goed, en de boze zeer boos, die vanwege de boosheid niet kunnen gegeten worden.
Zo zegt de HEERE, de God Israels: Gelijk die goede vijgen, alzo zal Ik kennen de gevankelijk weggevoerden van Juda, die Ik uit deze plaats naar het land der Chaldeen heb weggeschikt, ten goede.
En Ik zal hun een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en zij zullen Mij tot een volk zijn, en Ik zal hun tot een God zijn; want zij zullen zich tot Mij met hun ganse hart bekeren.
En gelijk de boze vijgen, die vanwege de boosheid niet kunnen gegeten worden (want aldus zegt de HEERE), alzo zal Ik maken Zedekia, den koning van Juda, mitsgaders zijn vorsten, en het overblijfsel van Jeruzalem, die in dit land zijn overgebleven, en die in Egypteland wonen;
Ook heeft de HEERE tot u gezonden al Zijn knechten, de profeten, vroeg op zijnde en zendende (maar gij hebt niet gehoord, noch uw oor geneigd om te horen);
Zeggende: Bekeert u toch, een iegelijk van zijn bozen weg, en van de boosheid uwer handelingen, en woont in het land, dat de HEERE u en uw vaderen gegeven heeft, van eeuw tot eeuw;
Maar gij hebt naar Mij niet gehoord, spreekt de HEERE; opdat gij Mij vertoorndet door het werk uwer handen, u zelven ten kwade.
Daarom, zo zegt de HEERE der heirscharen; Omdat gij Mijn woorden niet hebt gehoord;
Ziet, Ik zal zenden, en nemen alle geslachten van het noorden, spreekt de HEERE; en tot Nebukadrezar, den koning van Babel, Mijn knecht; en zal ze brengen over dit land, en over de inwoners van hetzelve, en over al deze volken rondom; en Ik zal ze verbannen, en zal ze stellen tot een ontzetting, en tot een aanfluiting, en tot eeuwige woestheden.
Maar het zal geschieden, als de zeventig jaren vervuld zijn, dan zal Ik over den koning van Babel, en over dat volk, spreekt de HEERE, hun ongerechtigheid bezoeken, mitsgaders over het land der Chaldeen, en zal dat stellen tot eeuwige verwoestingen.
Want alzo heeft de HEERE, de God Israels, tot mij gezegd: Neem dezen beker des wijns der grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken, tot welke Ik u zende;
En ik nam den beker van des HEEREN hand, en ik gaf te drinken al den volken, tot welke de HEERE mij gezonden had;
Gij zult dan tot hen zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Drinkt, en wordt dronken, en spuwt, en valt neder, dat gij niet weder opstaat, vanwege het zwaard, dat Ik onder u zal zenden.
En het zal geschieden, wanneer zij weigeren zullen den beker van uw hand te nemen om te drinken, dat gij tot hen zeggen zult: Zo zegt de HEERE der heirscharen: Gij zult zekerlijk drinken!
Want ziet, in de stad, die naar Mijn Naam genoemd is, begin Ik te plagen, en zoudt gij enigszins onschuldig gehouden worden? Gij zult niet onschuldig gehouden worden; want Ik roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE der heirscharen.
Gij zult dan al deze woorden tot hen profeteren, en gij zult tot hen zeggen: De HEERE zal brullen uit de hoogte, en Zijn stem verheffen uit de woning Zijner heiligheid; Hij zal schrikkelijk brullen over Zijn woonstede; Hij zal een vreugdegeschrei, als de druiven treders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde.
Het geschal zal komen tot aan het einde der aarde; want de HEERE heeft een twist met de volken, Hij zal gericht houden met alle vlees; de goddelozen heeft Hij aan het zwaard overgegeven, spreekt de HEERE.
Zo zegt de HEERE der heirscharen: Ziet, een kwaad gaat er uit van volk tot volk. en een groot onweder zal er verwekt worden van de zijden der aarde.
Er zal zijn een stem des geroeps der herderen, en een gehuil der heerlijken van de kudde, omdat de HEERE hun weide verstoort.
In het begin des koninkrijks van Jojakim, den zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit woord van den HEERE, zeggende:
Zo zegt de HEERE: Sta in het voorhof van het huis des HEEREN, en spreek tot alle steden van Juda, die komen om aan te bidden in het huis des HEEREN, al de woorden, die Ik u geboden heb tot hen te spreken, doe er niet een woord af.
Zeg dan tot hen: Zo zegt de HEERE: Zo gijlieden naar Mij niet zult horen, dat gij wandelt in Mijn wet, die Ik voor uw aangezicht gegeven heb;
Zo geschiedde het, als Jeremia geeindigd had te spreken alles, wat de HEERE geboden had tot al het volk te spreken, dat de priesters en de profeten en al het volk hem grepen, zeggende: Gij zult den dood sterven!
Maar Jeremia sprak tot al de vorsten en tot al het volk, zeggende: De HEERE heeft mij gezonden, om tegen dit huis en tegen deze stad te profeteren al de woorden, die gij gehoord hebt;
Nu dan, maakt uw wegen en uw handelingen goed, en gehoorzaamt de stem des HEEREN, uws Gods; zo zal het den HEERE berouwen over het kwaad, dat Hij tegen u gesproken heeft.
Maar weet voorzeker, dat gij, zo gij mij doodt, gewisselijk onschuldig bloed zult brengen op u, en op deze stad, en op haar inwoners; want in der waarheid, de HEERE heeft mij tot u gezonden, om al deze woorden voor uw oren te spreken.
Micha, de Morastiet, heeft in de dagen van Hizkia, koning van Juda, geprofeteerd, en tot al het volk van Juda gesproken, zeggende: Zo zegt de HEERE des heirscharen: Sion zal als een akker geploegd, en Jeruzalem tot steen hopen worden, en de berg dezes huizes tot hoogten des wouds.
Hebben ook Hizkia, de koning van Juda, en gans Juda hem ooit gedood? Vreesde hij niet den HEERE, en smeekte des HEEREN aangezicht, zodat het den HEERE berouwde over het kwaad, dat Hij tegen hen gesproken had? Wij dan doen een groot kwaad tegen onze zielen.
In het begin des koninkrijks van Jojakim, zoon van Josia, koning van Juda, geschiedde dit woord tot Jeremia, van den HEERE, zeggende:
Alzo zeide de HEERE tot mij: Maak u banden en jukken, en doe die aan uw hals;
En beveel hun aan hun heren te zeggen: Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Zo zult gij tot uw heren zeggen:
En het zal geschieden, het volk en het koninkrijk, dat hem, Nebukadnezar, den koning van Babel, niet zal dienen, en dat zijn hals niet zal geven onder het juk des konings van Babel; over datzelve volk zal Ik, spreekt de HEERE, bezoeking doen door het zwaard, en door den honger, en door de pestilentie, totdat Ik ze zal verteerd hebben door zijn hand.
Maar het volk, dat zijn hals zal brengen onder het juk des konings van Babel, en hem dienen, datzelve zal Ik in zijn land laten, spreekt de HEERE, en het zal dat bouwen en daarin wonen.
Waarom zoudt gij sterven, gij en uw volk door het zwaard, door den honger en door de pestilentie, gelijk als de HEERE gesproken heeft van het volk, dat den koning van Babel niet zal dienen.
Want Ik heb ze niet gezonden, spreekt de HEERE, en zij profeteren valselijk in Mijn Naam; opdat Ik u uitstote, en gij omkomt, gij en de profeten, die u profeteren.
Ook sprak ik tot de priesteren, en tot dit ganse volk, zeggende: Zo zegt de HEERE: Hoort niet naar de woorden uwer profeten, die u profeteren, zeggende: Ziet, de vaten van des HEEREN huis zullen nu haast uit Babel wedergebracht worden; want zij profeteren u valsheid.
Maar zo zij profeten zijn, en zo des HEEREN woord bij hen is, laat hen nu bij den HEERE der heirscharen voorbidden, opdat de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem zijn overgebleven, niet naar Babel komen.
Want zo zegt de HEERE der heirscharen, van de pilaren, en van de zee, en van de stellingen, en van het overige der vaten, die in deze stad zijn overgebleven,
Ja, zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels, van de vaten, die in het huis des HEEREN, en in het huis des konings van Juda, en te Jeruzalem zijn overgebleven:
Naar Babel zullen zij gebracht worden, en aldaar zullen zij zijn, tot den dag toe, dat Ik ze bezoeken zal, spreekt de HEERE; dan zal Ik ze opvoeren, en zal ze wederbrengen tot deze plaats.
Zo spreekt de HEERE der heirscharen, de God Israels, zeggende: Ik heb het juk des konings van Babel verbroken.
Ook zal Ik Jechonia, den zoon van Jojakim, koning van Juda, en allen, die gevankelijk weggevoerd zijn van Juda, die te Babel gekomen zijn, tot deze plaats wederbrengen, spreekt de HEERE; want Ik zal het juk des konings van Babel verbreken.
En de profeet Jeremia zeide: Amen, de HEERE doe alzo! de HEERE bevestige uw woorden, die gij geprofeteerd hebt, dat Hij de vaten van des HEEREN huis, en allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, van Babel wederbrenge tot deze plaats!
De profeet, die geprofeteerd zal hebben van vrede, als het woord van dien profeet komt, dan zal die profeet bekend worden, dat hem de HEERE in der waarheid gezonden heeft.
En Hananja sprak voor de ogen des gansen volks, zeggende: Zo zegt de HEERE: Alzo zal Ik verbreken het juk van Nebukadnezar, den koning van Babel, in nog twee volle jaren, van den hals al der volken. En de profeet Jeremia ging zijns weegs.
Ga henen en spreek tot Hananja, zeggende: Zo zegt de HEERE: Houten jukken hebt gij verbroken, nu zult gij in plaats van die ijzeren jukken maken.
Want zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels: Ik heb een ijzeren juk gedaan aan den hals van al deze volken, om Nebukadnezar, den koning van Babel, te dienen, en zij zullen hem dienen; ja, Ik heb hem ook het gedierte des velds gegeven.
En de profeet Jeremia zeide tot den profeet Hananja: Hoor nu, Hananja! de HEERE heeft u niet gezonden, maar gij hebt gemaakt, dat dit volk op leugen vertrouwt.
Daarom, zo zegt de HEERE: Zie, Ik zal u wegwerpen van den aardbodem; dit jaar zult gij sterven, omdat gij een afval gesproken hebt tegen den HEERE.
Zo zegt de HEERE der heirscharen, de God Israels, tot allen, die gevankelijk zijn weggevoerd, die Ik gevankelijk heb doen wegvoeren van Jeruzalem naar Babel:
En zoekt den vrede der stad, waarhenen Ik u gevankelijk heb doen wegvoeren, en bidt voor haar tot den HEERE; want in haar vrede zult gij vrede hebben.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 2:4-Genesis 25:22
- 2.Genesis 25:23-Exodus 9:5
- 3.Exodus 9:6-Exodus 16:28
- 4.Exodus 16:29-Exodus 39:5
- 5.Exodus 39:7-Leviticus 17:2
- 6.Leviticus 17:4-Leviticus 27:1
- 7.Leviticus 27:9-Numberi 14:14
- 8.Numberi 14:16-Numberi 27:12
- 9.Numberi 27:15-Deuteronomium 2:37
- 10.Deuteronomium 3:2-Deuteronomium 9:12
- 11.Deuteronomium 9:13-Deuteronomium 18:13
- 12.Deuteronomium 18:14-Deuteronomium 30:2
- 13.Deuteronomium 30:3-Jozua 10:42
- 14.Jozua 11:6-Richteren 6:8
- 15.Richteren 6:10-1 Samuël 2:20
- 16.1 Samuël 2:21-1 Samuël 16:10
- 17.1 Samuël 16:12-2 Samuël 8:14
- 18.2 Samuël 10:12-1 Koningen 9:2
- 19.1 Koningen 9:3-2 Koningen 5:17
- 20.2 Koningen 5:18-2 Koningen 23:23
- 21.2 Koningen 23:25-2 Kronieken 2:11
- 22.2 Kronieken 2:12-2 Kronieken 24:9
- 23.2 Kronieken 24:19-Nehemia 9:3
- 24.Nehemia 9:4-Psalmen 18:15
- 25.Psalmen 18:18-Psalmen 34:22
- 26.Psalmen 35:1-Psalmen 78:21
- 27.Psalmen 78:65-Psalmen 101:1
- 28.Psalmen 102:1-Psalmen 119:41
- 29.Psalmen 119:52-Psalmen 145:8
- 30.Psalmen 145:9-Jesaja 3:16
- 31.Jesaja 3:17-Jesaja 25:9
- 32.Jesaja 26:4-Jesaja 44:23
- 33.Jesaja 44:24-Jesaja 64:9
- 34.Jesaja 64:12-Jeremia 9:3
- 35.Jeremia 9:6-Jeremia 20:7
- 36.Jeremia 20:11-Jeremia 29:7
- 37.Jeremia 29:8-Jeremia 36:30
- 38.Jeremia 37:3-Jeremia 50:30
- 39.Jeremia 50:31-Ezechiël 12:10
- 40.Ezechiël 12:15-Ezechiël 23:28
- 41.Ezechiël 23:32-Ezechiël 36:3
- 42.Ezechiël 36:4-Hosea 2:20
- 43.Hosea 3:1-Amos 8:1
- 44.Amos 8:2-Zacharia 1:12
- 45.Zacharia 1:13-Maleachi 3:3
- 46.Maleachi 3:4-Lukas 10:2
- 47.Lukas 10:17-Handelingen 9:11
- 48.Handelingen 9:13-1 Corinthiërs 5:4
- 49.1 Corinthiërs 5:5-Filippenzen 4:23
- 50.Colossenzen 1:2-1 Petrus 1:3
- 51.1 Petrus 2:3-Openbaring 22:21
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (128)
- Exodus (289)
- Leviticus (195)
- Numberi (255)
- Deuteronomium (372)
- Jozua (124)
- Richteren (102)
- Ruth (14)
- 1 Samuël (181)
- 2 Samuël (96)
- 1 Koningen (119)
- 2 Koningen (131)
- 1 Kronieken (91)
- 2 Kronieken (174)
- Ezra (19)
- Nehemia (14)
- Job (20)
- Psalmen (601)
- Spreuken (60)
- Jesaja (333)
- Jeremia (508)
- Klaagliederen (36)
- Ezechiël (315)
- Daniël (16)
- Hosea (33)
- Joël (18)
- Amos (69)
- Obadja (4)
- Jona (15)
- Micha (23)
- Nahum (10)
- Habakuk (9)
- Zefanja (19)
- Zacharia (88)
- Maleachi (32)
- Mattheüs (43)
- Markus (13)
- Lukas (61)
- Johannes (45)
- Handelingen (74)
- Romeinen (36)
- 1 Corinthiërs (47)
- 2 Corinthiër (24)
- Galaten (5)
- Efeziërs (24)
- Filippenzen (15)
- Colossenzen (13)
- 1 Thessalonicenzen (18)
- 2 Thessalonicenzen (17)
- 1 Timotheüs (7)
- 2 Timotheüs (14)
- Titus (1)
- Filémon (5)
- Hebreeën (15)
- Jakobus (9)
- 1 Petrus (3)
- 2 Petrus (12)
- 2 Johannes (1)
- Judas (6)
- Openbaring (21)
Verwante onderwerpen
- Afkeer
- Altaren Bouwen
- Alwetende God
- Beantwoorde Beloften
- Bescherming Tegen Vijanden
- Besteed Aandacht Aan God!
- Beweringen
- Christus Is De Heer
- De Aard Van God Kennen
- De Gerechtigheid Van God
- De Goedheid Van God
- De Grootheid Van God
- De Heer Is God
- De Invloed Van God Kennen
- De Kracht Van God
- De Soevereiniteit Van God
- Een Plek Voor Gods Naam
- Geboden in OT
- Genade In OT
- Genade Voor Jou
- Gezicht Van God
- Gideon
- God Aanbidden
- God Aanroepen
- God Als Een Krijger
- God Als Rechter
- God Als Verlosser
- God Behagen
- God Dienen
- God Dodend
- God Haalt Israël Uit Egypte
- God Met Specifieke Mensen
- God Zal Nederlaag Veroorzaken
- God Zoeken
- God, De Eeuwige
- God, De Heer
- God, De Rots
- Gods Bescherming
- Gods Hand
- Gods Onthulde Dingen
- Gods Plan
- Gods Redding Bekend Gemaakt
- Gods Stem
- Gods Verborgen Dingen
- Gods Waarheid
- Gods Werk Verhinderen
- Hand Van God
- Hart En De Heilige Geest
- Herstel
- Het Belang Van Vertrouwen
- Het Gevolg Van De Afwijzing Van God
- Het Medeleven Van God
- Ik Ben De Heer
- Ik Zal Hun God Zijn
- Jacob De Patriarch
- Kracht Van God
- Liederen
- Liefde Voor God
- Lof
- Lof En Aanbidding
- Menselijke En Goddelijke Heerschappij
- Mensen Heilig Maken
- Mensen Van God In OT
- Messiaanse Profetieën
- Moed En Kracht
- Namen En Titels Voor Christus
- Nederigheid
- Niemand Anders Is God
- Ontvankelijkheid
- Op Gods Plan Vertrouwen
- Opgefriste God
- Oprechtheid
- Orthodoxie, In OT
- Prijs De Heer!
- Redding
- Rest
- Samen Aanbidden
- Terugkeren Naar God
- Troon
- Trouw Tot God
- Vals Vertrouwen
- Verbintenis Tot God
- Volg De Geboden
- Vrede
- Vrede En Kracht
- Vreemdelingen
- Vrees God!
- Wachten Op De Heer
- Wijze En Methodes Van Loven
- Woord Van God
- Wraak
- Zegen De Heer!
- Zij Die God In Hun Handen Heeft Gegeven
- Zingen