'Nu' in de Bijbel
Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen?
Er was nu een dag, als zijn zonen en zijn dochteren aten, en wijn dronken in het huis van hun broeder, den eerstgeborene.
Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!
Als nu de drie vrienden van Job gehoord hadden al dit kwaad, dat over hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz, de Themaniet, en Bildad, de Suhiet, en Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen, en om hem te vertroosten.
Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;
Maar nu komt het aan u, en gij zijt verdrietig; het raakt tot u, en gij wordt beroerd.
Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoorde? En tot wien van de heiligen zult gij u keren?
Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen.
Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd.
Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege.
Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn.
En waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg? Want nu zal ik in het stof liggen; en Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal niet zijn.
Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken, om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken.
Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden.
Wie is hij, die met mij twist? Wanneer ik nu zweeg, zo zou ik den geest geven.
Maar nu telt Gij mijn treden; Gij bewaart mij niet om mijner zonden wil.
Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse vergadering verwoest.
Ook nu, zie, in den hemel is mijn Getuige, en mijn Getuige in de hoogten.
Maar toch gij allen, keert weder, en komt nu; want ik vind onder u geen wijze.
Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?
Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij.
Weet nu, dat God mij heeft omgekeerd, en mij met Zijn net omsingeld.
Och, of nu mijn woorden toch opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden ingetekend!
Indien het nu zo niet is, wie zal mij leugenachtig maken, en mijn rede tot niet brengen?
Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.
Maar nu ben ik hun een snarenspel geworden, en ik ben hun tot een klapwoord.
Daarom stort zich nu mijn ziel in mij uit; de dagen des druks grijpen mij aan.
Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde;
Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, en met ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden.
Zie nu, ik heb mijn mond opengedaan; mijn tong spreekt onder mijn gehemelte.
Maar nu, dewijl het niets is, dat Zijn toorn Job bezocht heeft, en Hij hem niet zeer in overvloed doorkend heeft;
En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert;
Gord nu, als een man, uw lenden, zo zal Ik u vragen, en onderricht Mij.
Gord nu als een man uw lenden; Ik zal u vragen, en onderricht Mij.
Versier u nu met voortreffelijkheid en hoogheid, en bekleed u met majesteit en heerlijkheid!
Zie nu Behemoth, welken Ik gemaakt heb nevens u; hij eet hooi, gelijk een rund.
Met het gehoor des oors heb ik U gehoord; maar nu ziet U mijn oog.
Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (121)
- Exodus (102)
- Leviticus (27)
- Numberi (98)
- Deuteronomium (38)
- Jozua (77)
- Richteren (86)
- Ruth (14)
- 1 Samuël (167)
- 2 Samuël (124)
- 1 Koningen (104)
- 2 Koningen (119)
- 1 Kronieken (144)
- 2 Kronieken (124)
- Ezra (29)
- Nehemia (33)
- Esther (25)
- Job (40)
- Psalmen (25)
- Spreuken (6)
- Prediker (3)
- Hooglied (1)
- Jesaja (46)
- Jeremia (61)
- Klaagliederen (4)
- Ezechiël (83)
- Daniël (44)
- Hosea (14)
- Joël (1)
- Amos (2)
- Jona (6)
- Micha (12)
- Nahum (2)
- Zacharia (8)
- Maleachi (5)
- Mattheüs (65)
- Markus (24)
- Lukas (42)
- Johannes (64)
- Handelingen (73)
- Romeinen (29)
- 1 Corinthiërs (23)
- 2 Corinthiër (11)
- Galaten (12)
- Efeziërs (7)
- Filippenzen (7)
- Colossenzen (5)
- 1 Thessalonicenzen (3)
- 2 Thessalonicenzen (3)
- 1 Timotheüs (2)
- 2 Timotheüs (3)
- Filémon (3)
- Hebreeën (19)
- Jakobus (7)
- 1 Petrus (8)
- 2 Petrus (3)
- 1 Johannes (6)
- 2 Johannes (1)
- Judas (2)
- Openbaring (3)