Meest Populaire Bijbelverzen in Job 41
Job Rang:
Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou?
Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne.
Zijn hart is vast gelijk een steen; ja, vast gelijk een deel van den ondersten molensteen.
Onder hem zijn scherpe scherven; hij spreidt zich op het puntachtige, als op slijk.
Op de aarde is niets met hem te vergelijken, die gemaakt is om zonder schrik te wezen.
Hij aanziet alles, wat hoog is, hij is een koning over alle jonge hoogmoedige dieren.
De werpstenen worden van hem geacht als stoppelen, en hij belacht de drilling der lans.
De pijl zal hem niet doen vlieden, de slingerstenen worden hem in stoppelen veranderd.
Zeer uitnemend zijn zijn sterke schilden, elkeen gesloten als met een nauwdrukkend zegel.
Van zijn verheffen schromen de sterken; om zijner doorbrekingen wille ontzondigen zij zich.
Elk een zijner niezingen doet een licht schijnen; en zijn ogen zijn als de oogleden des dageraads.
De stukken van zijn vlees kleven samen; elkeen is vast in hem, het wordt niet bewogen.
Wie zou het opperste zijns kleeds ontdekken? Wie zou met zijn dubbelen breidel hem aankomen?
Hij doet de diepte zieden gelijk een pot; hij stelt de zee als een apothekerskokerij.
Raakt hem iemand met het zwaard, dat zal niet bestaan, spies, schicht noch pantsier.
Wie zou de deuren zijns aangezichts opendoen? Rondom zijn tanden is verschrikking.
In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op.
Ik zal zijn leden niet verzwijgen, noch het verhaal zijner sterkte, noch de bevalligheid zijner gestaltenis.