Looft den HEERE, want Hij is goed; want Zijn goedertierenheid is in der eeuwigheid.

Hij zond Zijn woord uit, en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen.

Dat zulks de bevrijden des HEEREN zeggen, die Hij van de hand der wederpartijders bevrijd heeft.

Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Want Hij heeft de dorstige ziel verzadigd, en de hongerige ziel met goed vervuld;

Die met schepen ter zee afvaren, handel doende op grote wateren;

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Die in duisternis en de schaduw des doods zaten, gebonden met verdrukking en ijzer;

De zotten worden om den weg hunner overtreding, en om hun ongerechtigheden geplaagd;

Hij doet de storm stilstaan, zodat hun golven stilzwijgen.

Wie is wijs? Die neme deze dingen waar; en dat zij verstandelijk letten op de goedertierenheden des HEEREN.

Hij stelt de rivieren tot een woestijn, en watertochten tot dorstig land.

En dat zij lofofferen offeren, en met gejuich Zijn werken vertellen.

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten.

Als Hij spreekt, zo doet Hij een stormwind opstaan, die haar golven omhoog verheft.

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten;

Die in de woestijn dwaalden, in een weg der wildernis, die geen stad ter woning vonden;

Hij stelt de woestijn tot een waterpoel, en het dorre land tot watertochten.

Maar Hij brengt den nooddruftige uit de verdrukking in een hoog vertrek, en maakt de huisgezinnen als kudden.

En Hem verhogen in de gemeente des volks, en in het gestoelte der oudsten Hem roemen.

En die Hij uit de landen verzameld heeft, van het oosten en van het westen, van het noorden en van de zee.

Want Hij heeft de koperen deuren gebroken, en de ijzeren grendelen in stukken gehouwen.

Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.

Het vruchtbaar land tot zouten grond, om de boosheid dergenen, die daarin wonen.

En Hij leidde hen op een rechten weg, om te gaan tot een stad ter woning.

Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Dan zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij hen tot de haven hunner begeerte geleid heeft.

Hij stort verachting uit over de prinsen, en doet hen dwalen in het woeste, waar geen weg is.

Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen;

Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden.

Laat hen voor den HEERE Zijn goedertierenheid loven, en Zijn wonderwerken voor de kinderen der mensen.

Omdat zij wederspannig waren geweest tegen Gods geboden, en den raad des Allerhoogsten onwaardiglijk verworpen hadden.

De oprechten zien het, en zijn verblijd, maar alle ongerechtigheid stopt haar mond.

Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden.

Zij waren hongerig, ook dorstig; hun ziel was in hen overstelpt.

Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen.

En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en hun vee vermindert Hij niet.

Daarna verminderen zij, en komen ten onder, door verdrukking, kwaad en droefenis.

Zij rijzen op naar den hemel; zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst.

En bezaaien akkers, en planten wijngaarden, die inkomende vrucht voortbrengen.

Waarom Hij hun het hart door zwarigheid vernederd heeft; zij zijn gestruikeld, en er was geen helper.

En Hij doet de hongerigen aldaar wonen, en zij stichten een stad ter woning;

Die zien de werken des HEEREN, en Zijn wonderwerken in de diepte.