2270 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Zult' in de Bijbel

En gij zult hen met den gordel omgorden, namelijk Aaron en zijn zonen; en gij zult hun de mutsen opbinden, opdat zij het priesterambt hebben tot een eeuwige inzetting. Voorts zult gij de hand van Aaron vullen, en de hand zijner zonen.

En gij zult den var nabij brengen voor de tent der samenkomst; en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd van den var leggen.

En gij zult den var slachten voor het aangezicht des HEEREN, voor de deur van de tent der samenkomst.

Daarna zult gij van het bloed des vars nemen, en met uw vinger op de hoornen des altaars doen; en al het bloed zult gij uitgieten aan den bodem des altaars.

Gij zult ook al het vet nemen, hetwelk het ingewand bedekt, en het net over de lever, en beide nieren en het vet, dat aan dezelve is, en gij zult ze aansteken op het altaar.

Maar het vlees des vars, en zijn vel, en zijn drek, zult gij met vuur verbranden, buiten het leger; het is een zondoffer.

Daarna zult gij den ene ram nemen, en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op het hoofd des rams leggen;

En gij zult den ram slachten, en gij zult zijn bloed nemen, en rondom op het altaar sprengen.

En den ram zult gij in zijn delen delen; en gij zult zijn ingewand en zijn schenkelen wassen, en op zijn delen, en op zijn hoofd leggen.

Alzo zult gij den gehelen ram aansteken op het altaar; het is een brandoffer den HEERE, tot een liefelijken reuk, het is een vuuroffer den HEERE.

Daarna zult gij den anderen ram nemen, en Aaron en zijn zonen zullen hun handen op des rams hoofd leggen;

En gij zult den ram slachten, en van zijn bloed nemen, en doen het op het rechter oorlapje van Aaron, en op het rechteroorlapje van zijn zonen, desgelijks op den duim hunner rechterhand, en op den groten teen huns rechtervoets; en dat bloed zult gij op het altaar sprengen, rondom heen.

Dan zult gij nemen van het bloed, dat op het altaar is, en van de zalfolie, en gij zult op Aaron en op zijn klederen sprengen, en op zijn zonen en op de klederen zijner zonen met hem; opdat hij geheiligd zij, en zijn klederen, ook zijn zonen, en de klederen zijner zonen met hem.

Daarna zult gij van den ram nemen het vet mitsgaders den staart, ook het vet, dat het ingewand bedekt, en het net der lever en de beide nieren, met het vet, dat aan dezelve is, en den rechterschouder; want het is een ram der vulofferen;

En gij zult de borst des beweegoffers heiligen, en de schouder des hefoffers, die bewogen, en die opgeheven zal zijn van den ram des vuloffers, van hetgeen dat Aarons, en van hetgeen dat zijner zonen is.

En indien er wat overblijven zal van het vlees der vulofferen, of van dit brood, tot aan den morgen, zo zult gij het overgeblevene met vuur verbranden; het zal niet gegeten worden, want het is heilig.

Gij zult dan aan Aaron en aan zijn zonen alzo doen, naar alles, wat Ik u geboden heb; zeven dagen zult gij hun hand vullen.

Gij zult ook des daags een var des zondoffers bereiden, tot de verzoeningen, en gij zult het altaar ontzondigen, mits doende de verzoening over hetzelve; en gij zult het zalven, om het te heiligen.

Zeven dagen zult gij verzoening doen voor het altaar, en zult het heiligen; alsdan zal dat altaar een heiligheid der heiligheden zijn; al wat het altaar aanroert, zal heilig zijn.

Dit nu is het, wat gij op het altaar bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags, geduriglijk.

Het ene lam zult gij des morgens bereiden; maar het andere lam zult gij bereiden tussen de twee avonden.

Het andere lam nu zult gij bereiden tussen de twee avonden; gij zult daarmede doen gelijk met het morgenspijsoffer, en gelijk met het drankoffer deszelven, tot een liefelijken reuk; het is een vuuroffer den HEERE.

Gij zult ook een reukaltaar des reukwerks maken; van sittimhout zult gij het maken.

En gij zult het met louter goud overtrekken, zijn dak en deszelfs wanden rondom, als ook zijn hoornen; en gij zult het een gouden krans rondom maken.

Gij zult ook twee gouden ringen daaraan maken, onder zijn krans; aan zijn twee zijden zult gij dezelve maken, aan zijn beide zijden; en zij zullen zijn tot plaatsen voor de handbomen, dat men het daarmede drage.

De draagbomen nu zult gij van sittimhout maken, en gij zult die met goud overtrekken.

En gij zult het zetten voor den voorhang, die voor de ark der getuigenis zijn zal; voor het verzoendeksel, hetwelk zijn zal boven de getuigenis, waarheen Ik met u samenkomen zal.

Gij zult geen vreemd reukwerk op hetzelve aansteken, noch brandoffer, noch spijsoffer; gij zult ook geen drankoffer daarop gieten.

Als gij de som van de kinderen Israels opnemen zult, naar de getelden onder hen, zo zullen zij een iegelijk de verzoening zijner ziel den HEERE geven, als gij hen tellen zult; opdat onder hen geen plage zij, als gij hen tellen zult.

Gij dan zult het geld der verzoeningen van de kinderen Israels nemen, en zult het leggen tot den dienst van de tent der samenkomst; en het zal den kinderen Israels ter gedachtenis zijn, voor het aangezicht des HEEREN, om voor uw zielen verzoening te doen.

Gij zult ook een koperen wasvat maken, met zijn koperen voet, om te wassen; en gij zult het zetten tussen de tent der samenkomst, en tussen het altaar, en gij zult water daarin doen;

En met dezelve zult gij zalven de tent der samenkomst, en de ark der getuigenis.

Gij zult ze alzo heiligen, dat zij heiligheid der heiligheden zijn; al wat ze aanroert, zal heilig zijn.

En gij zult tot de kinderen Israels spreken, zeggende: Dit zal Mij een olie der heilige zalving zijn bij uw geslachten.

Op geens mensen vlees zal men ze gieten; gij zult ook naar haar maaksel geen dergelijke maken; het is heiligheid, zij zal ulieden heiligheid zijn.

En gij zult een reukwerk ener zalf daaruit maken, naar het werk des apothekers, gemengd, rein, heilig.

En gij zult van hetzelve heel klein pulver stoten, en gij zult daarvan leggen voor de getuigenis in de tent der samenkomst, waarheen Ik tot u komen zal; het zal ulieden heiligheid der heiligheden zijn.

Doch naar het maaksel dezes reukwerks, hetwelk gij gemaakt zult hebben, zult gijlieden voor uzelven geen maken; het zal u heiligheid zijn voor den HEERE.

Gij nu, spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Gij zult evenwel mijn sabbatten onderhouden; want dit is een teken tussen Mij en tussen ulieden, bij uw geslachten; opdat men wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.

En Mozes zeide tot den HEERE: Zie, Gij zegt tot mij: Voer dit volk op! maar Gij laat mij niet weten, wien Gij met mij zult zenden; daar Gij gezegd hebt: Ik ken u bij name! en ook: Gij hebt genade gevonden in Mijn ogen!

De HEERE zeide verder: Zie, er is een plaats bij Mij; daar zult gij u op de steenrots stellen.

En wanneer Ik Mijn hand zal weggenomen hebben, zo zult gij Mijn achterste delen zien; maar Mijn aangezicht zal niet gezien worden.

Wacht u, dat gij toch geen verbond maakt met den inwoners des lands, waarin gij komen zult; dat hij misschien niet tot een strik worde in het midden van u.

Maar hun altaren zult gijlieden omwerpen, en hun opgerichte beelden zult gij verbreken, en hun bossen zult gij afhouwen.

Het feest der ongezuurde broden zult gij houden; zeven dagen zult gij ongezuurde broden eten, gelijk Ik u geboden heb, ter gezetter tijd der maand Abib; want in de maand Abib zijt gij uit Egypte uitgegaan.

Doch den ezel, die de baarmoeder opent, zult gij met een stuk klein vee lossen; maar indien gij hem niet zult lossen, zo zult gij hem den nek breken. Al de eerstgeborenen uwer zonen zult gij lossen, en men zal voor Mijn aangezicht niet ledig verschijnen.

Het feest der weken zult gij ook houden, zijnde het feest der eerstelingen van den tarweoogst, en het feest der inzameling, als het jaar om is.

Wanneer Ik de volken voor uw aangezicht uit de bezitting zal verdrijven, en uw landpalen verwijden, dan zal niemand uw land begeren, terwijl gij henen opgaan zult, om te verschijnen voor het aangezicht des HEEREN uws Gods, driemaal in het jaar.

Gij zult het bloed van Mijn slachtoffer niet offeren met gedesemd brood; het slachtoffer van het paasfeest zal ook niet vernachten tot den morgen.

De eerstelingen van de eerste vruchten uws lands zult gij in het huis des HEEREN uws Gods brengen. Gij zult het bokje in de melk zijner moeder niet koken.

Gij zult geen vuur aansteken in enige uwer woningen op den sabbatdag.

Op den dag der eerste maand, te weten op den eersten der maand, zult gij den tabernakel, de tent der samenkomst, oprichten.

En gij zult aldaar zetten de ark der getuigenis; en gij zult de ark met de voorhang bedekken.

Daarna zult gij de tafel daarin brengen, en gij zult schikken wat daarop te schikken is; gij zult ook den kandelaar daarin brengen, en zijn lampen aansteken.

En gij zult het gouden altaar ten reukwerk voor de ark der getuigenis zetten, dan zult gij het deksel van de deur des tabernakels ophangen.

Gij zult ook het altaar des brandoffers zetten voor de deur van den tabernakel, van de tent der samenkomst.

En gij zult het wasvat zetten tussen de tent der samenkomst, en tussen het altaar; en gij zult water daar in doen.

Daarna zult gij den voorhof rondom zetten, en gij zult het deksel ophangen aan de poort des voorhofs.

Dan zult gij de zalfolie nemen en zalven den tabernakel, en al wat daarin is; en gij zult dezelven heiligen, met al zijn gereedschap, en het zal een heiligheid zijn.

Gij zult ook het altaar des brandoffers zalven, en al zijn gereedschap; en gij zult het altaar heiligen, en het altaar zal heiligheid der heiligheden zijn.

Dan zult gij het wasvat zalven, en deszelfs voet; en gij zult het heiligen.

Gij zult ook Aaron en zijn zonen doen naderen, tot de deur van de tent der samenkomst; en gij zult hen met water wassen.

En gij zult Aaron de heilige klederen aantrekken; en gij zult hem zalven, en hem heiligen, dat hij Mij het priesterambt bediene.

Gij zult ook zijn zonen doen naderen, en zult hun de rokken aantrekken.

En gij zult hen zalven, gelijk als gij hun vader zult gezalfd hebben, dat zij Mij het priesterambt bedienen. En het zal geschieden, dat hun hun zalving zal zijn tot een eeuwig priesterdom bij hun geslachten.

Spreek tot de kinderen Israels, en zeg tot hen: Als een mens uit u den HEERE een offerande zal offeren, gij zult uw offeranden offeren van het vee, van runderen en van schapen.

En als gij offeren zult een offerande van spijsoffer, een gebak des ovens; het zullen zijn ongezuurde koeken van meelbloem, met olie gemengd, en ongezuurde vladen, met olie bestreken.

Dan zult gij dat spijsoffer, hetwelk daarvan zal gemaakt worden, den HEERE toebrengen; en men zal het tot den priester doen naderen, die het tot het altaar dragen zal.

Geen spijsoffer, dat gij den HEERE zult offeren, zal met desem gemaakt worden; want van geen zuurdesem, en van geen honig zult gijlieden den HEERE vuuroffer aansteken.

De offeranden der eerstelingen zult gij den HEERE offeren; maar op het altaar zullen zij niet komen tot een liefelijken reuk.

En alle offerande uws spijsoffers zult gij met zout zouten, en het zout des verbonds van uw God van uw spijsoffer niet laten afblijven; met al uw offerande zult gij zout offeren.

En zo gij den HEERE een spijsoffer der eerste vruchten offert, zult gij het spijsoffer uwer eerste vruchten van groene aren, bij het vuur gedord, dat is, het klein gebroken graan van volle groene aren, offeren.

En gij zult olie daarop doen, en wierook daarop leggen; het is een spijsoffer.

Het zal in een pan met olie gemaakt worden; geroost zult gij het brengen; en de gebakken stukken des spijsoffers zult gij offeren, tot een liefelijken reuk den HEERE.

Al wat deszelfs vlees zal aanroeren, zal heilig zijn; zo wie van zijn bloed op een kleed zal gesprengd hebben, dat, waarop hij gesprengd zal hebben, zult gij in de heilige plaats wassen.

Spreek tot de kinderen Israels, zeggende: Geen vet van een os, of schaap, of geit, zult gij eten.

Maar het vet van een dood aas, en het vet van het verscheurde, mag tot alle werk gebezigd worden; doch gij zult het ganselijk niet eten.

Ook zult gij in uw woningen geen bloed eten, hetzij van het gevogelte, of van het vee.

Gij zult ook den rechterschouder tot een hefoffer den priester geven, uit uw dankofferen.

Maar het overige van het vlees en van het brood zult gij met vuur verbranden.

Ook zult gij uit de deur van de tent der samenkomst, zeven dagen, niet uitgaan, tot aan den dag, dat vervuld worden de dagen uws vuloffers; want zeven dagen zal men uw handen vullen.

Gij zult dan aan de deur van de tent der samenkomst blijven, dag en nacht, zeven dagen, en zult de wacht des HEEREN waarnemen, opdat gij niet sterft; want alzo is het mij geboden.

En Mozes zeide: Deze zaak, die de HEERE geboden heeft, zult gij doen; en de heerlijkheid des HEEREN zal u verschijnen.

En Mozes zeide tot Aaron, en tot Eleazar, en tot Ithamar, zijn zonen: Gij zult uw hoofden niet ontbloten, noch uw klederen verscheuren, opdat gij niet sterft, en grote toorn over de ganse vergadering kome; maar uw broederen, het ganse huis van Israel, zullen dezen brand, dien de HEERE aan gestoken heeft, bewenen.

Gij zult ook uit de deur van de tent der samenkomst niet uitgaan, opdat gij niet sterft; want de zalfolie des HEEREN is op u. En zij deden naar het woord van Mozes.

Wijn en sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met u, als gij gaan zult in de tent der samenkomst, opdat gij niet sterft; het zij een eeuwige inzetting onder uw geslachten;

Daarom zult gij dat eten in de heilige plaats, dewijl het uw bescheiden deel en het bescheiden deel uwer zonen uit des HEEREN vuurofferen is; want alzo is mij geboden.

Ook de beweegborst en den hefschouder zult gij in een reine plaats eten, gij, en uw zonen, en uw dochteren met u; want tot uw bescheiden deel, en uwer zonen bescheiden deel, zijn zij uit de dankofferen der kinderen Israels gegeven.

Spreekt tot de kinderen Israels, zeggende: Dit is het gedierte, dat gij eten zult uit alle beesten, die op de aarde zijn.

Al wat onder de beesten de klauw verdeelt, en de kloof der klauwen in tweeen klieft, en herkauwt, dat zult gij eten.

Deze nochtans zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of de klauwen alleen verdelen: de kemel, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw niet; die zal u onrein zijn;

Dit zult gij eten van al wat in de wateren is: al wat in de wateren, in de zeeen en in de rivieren, vinnen en schubben heeft, dat zult gij eten;

Public domain