'Af' in de Bijbel
Maar Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af.
Toen liet de duivel van Hem af; en ziet, de engelen zijn toegekomen, en dienden Hem.
En indien uw rechterhand u ergert, houwt ze af, en werpt ze van u; want het is u nut, dat een uwer leden verga, en niet uw gehele lichaam in de hel geworpen worde.
Geeft dengene, die iets van u bidt, en keert u niet af van dengene, die van u lenen wil.
En Hij zeide tot hen: Gaat heen. En zij uitgaande, voeren heen in de kudde zwijnen; en ziet, de gehele kudde zwijnen stortte van de steilte af in de zee, en zij stierven in het water.
Ook zet niemand een lap ongevold laken op een oud kleed; want deszelfs aangezette lap scheurt af van het kleed, en er wordt een ergere scheur.
En Jezus, Zich omkerende, en haar ziende, zeide: Wees welgemoed, dochter! uw geloof heeft u behouden. En de vrouw werd gezond van dezelve ure af.)
En zo iemand u niet zal ontvangen, noch uw woorden horen, uitgaande uit dat huis of uit dezelve stad, schudt het stof uwer voeten af.
En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten.
Maar ter vierde wake des nachts kwam Jezus af tot hen, wandelende op de zee.
En Jezus bestrafte hem, en de duivel ging van hem uit, en het kind werd genezen van die ure af.
Indien dan uw hand of uw voet u ergert, houwt ze af en werpt ze van u. Het is u beter, tot het leven in te gaan, kreupel of verminkt zijnde, dan twee handen of twee voeten hebbende, in het eeuwige vuur geworpen te worden.
Maar Jezus zeide: Laat af van de kinderkens, en verhindert hen niet tot Mij te komen; want derzulken is het Koninkrijk der hemelen.
De jongeling zeide tot Hem: Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jonkheid af; wat ontbreekt mij nog?
Opdat op u kome al het rechtvaardige bloed, dat vergoten is op de aarde, van het bloed des rechtvaardigen Abels af, tot op het bloed van Zacharia, den zoon van Barachia, welken gij gedood hebt tussen den tempel en het altaar.
Die op het dak is, kome niet af, om iets uit zijn huis weg te nemen;
En van toen af zocht hij gelegenheid, opdat hij Hem overleveren mocht.
En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de hand uitstekende, trok zijn zwaard uit, en slaande den dienstknecht des hogepriesters, hieuw zijn oor af.
En toen zij Hem bespot hadden, deden zij Hem den mantel af, en deden Hem Zijn klederen aan, en leidden Hem heen om te kruisigen.
En zeggende: Gij, Die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt, verlos Uzelven. Indien Gij de Zone Gods zijt, zo kom af van het kruis.
En ziet, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe, en wentelde de steen af van de deur, en zat op denzelven.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (32)
- Exodus (31)
- Leviticus (4)
- Numberi (19)
- Deuteronomium (21)
- Jozua (26)
- Richteren (39)
- Ruth (3)
- 1 Samuël (39)
- 2 Samuël (37)
- 1 Koningen (20)
- 2 Koningen (57)
- 1 Kronieken (16)
- 2 Kronieken (35)
- Ezra (7)
- Nehemia (7)
- Esther (4)
- Job (14)
- Psalmen (25)
- Spreuken (16)
- Prediker (5)
- Hooglied (2)
- Jesaja (52)
- Jeremia (33)
- Klaagliederen (3)
- Ezechiël (33)
- Daniël (9)
- Hosea (8)
- Joël (1)
- Amos (2)
- Jona (2)
- Micha (5)
- Nahum (1)
- Habakuk (1)
- Zefanja (1)
- Zacharia (1)
- Maleachi (2)