'Dat' in de Bijbel
- 1.Genesis 1:4-Genesis 19:19
- 2.Genesis 19:21-Genesis 31:52
- 3.Genesis 31:54-Genesis 45:2
- 4.Genesis 45:12-Exodus 9:34
- 5.Exodus 9:35-Exodus 21:31
- 6.Exodus 21:34-Exodus 36:12
- 7.Exodus 36:13-Leviticus 10:18
- 8.Leviticus 10:19-Leviticus 18:30
- 9.Leviticus 19:5-Numberi 8:17
- 10.Numberi 8:19-Numberi 22:36
- 11.Numberi 22:38-Deuteronomium 4:2
- 12.Deuteronomium 4:6-Deuteronomium 12:23
- 13.Deuteronomium 12:24-Deuteronomium 26:12
- 14.Deuteronomium 26:15-Jozua 5:4
- 15.Jozua 5:5-Richteren 1:28
- 16.Richteren 2:1-Richteren 14:4
- 17.Richteren 14:6-1 Samuël 2:16
- 18.1 Samuël 2:22-1 Samuël 17:43
- 19.1 Samuël 17:46-1 Samuël 28:21
- 20.1 Samuël 28:22-2 Samuël 12:19
- 21.2 Samuël 12:21-2 Samuël 24:16
- 22.1 Koningen 1:2-1 Koningen 9:18
- 23.1 Koningen 9:20-1 Koningen 18:23
- 24.1 Koningen 18:24-2 Koningen 4:42
- 25.2 Koningen 4:43-2 Koningen 15:28
- 26.2 Koningen 15:31-2 Koningen 25:1
- 27.2 Koningen 25:10-2 Kronieken 1:11
- 28.2 Kronieken 2:5-2 Kronieken 22:10
- 29.2 Kronieken 22:11-Ezra 1:5
- 30.Ezra 2:1-Nehemia 10:31
- 31.Nehemia 10:34-Job 8:19
- 32.Job 9:2-Job 36:19
- 33.Job 36:24-Psalmen 83:4
- 34.Psalmen 83:18-Psalmen 148:14
- 35.Psalmen 149:2-Prediker 10:5
- 36.Prediker 10:14-Jesaja 25:2
- 37.Jesaja 26:2-Jesaja 50:4
- 38.Jesaja 50:7-Jeremia 11:19
- 39.Jeremia 12:3-Jeremia 31:18
- 40.Jeremia 31:27-Jeremia 44:16
- 41.Jeremia 44:18-Ezechiël 4:9
- 42.Ezechiël 4:14-Ezechiël 21:14
- 43.Ezechiël 21:27-Ezechiël 38:12
- 44.Ezechiël 38:17-Daniël 4:33
- 45.Daniël 5:2-Amos 1:12
- 46.Amos 1:13-Zacharia 11:16
- 47.Zacharia 12:3-Mattheüs 12:22
- 48.Mattheüs 12:25-Mattheüs 26:28
- 49.Mattheüs 26:29-Markus 8:27
- 50.Markus 8:29-Lukas 1:59
- 51.Lukas 1:62-Lukas 10:21
- 52.Lukas 10:24-Lukas 21:8
- 53.Lukas 21:20-Johannes 6:40
- 54.Johannes 6:41-Johannes 14:22
- 55.Johannes 14:24-Handelingen 4:17
- 56.Handelingen 4:18-Handelingen 14:22
- 57.Handelingen 14:26-Handelingen 23:3
- 58.Handelingen 23:5-Romeinen 6:15
- 59.Romeinen 6:16-1 Corinthiërs 7:21
- 60.1 Corinthiërs 7:26-2 Corinthiër 3:5
- 61.2 Corinthiër 3:7-Efeziërs 2:8
- 62.Efeziërs 2:11-1 Thessalonicenzen 5:4
- 63.1 Thessalonicenzen 5:10-Hebreeën 7:11
- 64.Hebreeën 7:14-2 Petrus 3:8
- 65.2 Petrus 3:9-Openbaring 9:13
- 66.Openbaring 9:18-Openbaring 22:11
En God zag het licht, dat het goed was; en God maakte scheiding tussen het licht en tussen de duisternis.
En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden der wateren; en dat make scheiding tussen wateren en wateren!
En God maakte dat uitspansel, en maakte scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn. En het was alzo.
En God zeide: Dat de wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd worden, en dat het droge gezien worde! en het was alzo.
En God noemde het droge aarde, en de vergadering der wateren noemde Hij zeeen; en God zag, dat het goed was.
En God zeide: Dat de aarde uitschiete gras, kruid zaadzaaiende, vruchtbaar geboomte, dragende vrucht naar zijn aard, welks zaad daarin zij op de aarde! En het was alzo.
En de aarde bracht voort grasscheutjes, kruid zaadzaaiende naar zijn aard, en vruchtdragend geboomte, welks zaad daarin was, naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.
En om te heersen op den dag, en in den nacht, en om scheiding te maken tussen het licht en tussen de duisternis. En God zag, dat het goed was.
En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
En God schiep de grote walvissen, en alle levende wremelende ziel, welke de wateren overvloediglijk voortbrachten, naar haar aard; en alle gevleugeld gevogelte naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
En God zeide: Ziet, Ik heb ulieden al het zaadzaaiende kruid gegeven, dat op de ganse aarde is, en alle geboomte, in hetwelk zaadzaaiende boomvrucht is; het zij u tot spijze!
Als nu God op de zevende dag volbracht had Zijn werk, dat Hij gemaakt had, heeft Hij gerust op den zevende dag van al Zijn werk, dat Hij gemaakt had.
Ook had de HEERE God gesproken: Het is niet goed, dat de mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij.
Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.
De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en gij zult als God wezen, kennende het goed en het kwaad.
En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig te maken; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.
Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden gewaar, dat zij naakt waren; en zij hechtten vijgeboombladeren samen, en maakten zich schorten.
En Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt? Hebt gij van dien boom gegeten, van welken Ik u gebood, dat gij daarvan niet eten zoudt?
En de HEERE God zeide tot de vrouw: Wat is dit, dat gij gedaan hebt? En de vrouw zeide: De slang heeft mij bedrogen, en ik heb gegeten.
Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
En Hij dreef de mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den HEERE offer bracht.
En Kain sprak met zijn broeder Habel; en het geschiedde, als zij in het veld waren, dat Kain tegen zijn broeder Habel opstond, en sloeg hem dood.
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En Kain zeide tot den HEERE: Mijn misdaad is groter, dan dat zij vergeven worde.
Zie, Gij hebt mij heden verdreven van den aardbodem, en ik zal voor Uw aangezicht verborgen zijn; en ik zal zwervende en dolende zijn op de aarde, en het zal geschieden, dat al wie mij vindt, mij zal doodslaan.
En hij noemde zijn naam Noach, zeggende: Deze zal ons troosten over ons werk, en over de smart onzer handen, vanwege het aardrijk, dat de HEERE vervloekt heeft!
Dat Gods zonen de dochteren der mensen aanzagen, dat zij schoon waren, en zij namen zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden.
En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.
Toen berouwde het de HEERE, dat Hij den mens op de aarde gemaakt had, en het smartte Hem aan Zijn hart.
En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.
En aldus is het, dat gij haar maken zult: driehonderd ellen zij de lengte der ark, vijftig ellen haar breedte, en dertig ellen haar hoogte.
Van alle rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje en zijn wijfje; maar van het vee, dat niet rein is, twee, het mannetje en zijn wijfje.
Want over nog zeven dagen zal Ik doen regenen op de aarde veertig dagen, en veertig nachten; en Ik zal van den aardbodem verdelgen al wat bestaat, dat Ik gemaakt heb.
Van het reine vee, en van het vee, dat niet rein was, en van het gevogelte, en al wat op den aardbodem kruipt,
En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren.
Zij, en al het gedierte naar zijn aard, en al het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, naar zijn aard, en al het gevogelte naar zijn aard, alle vogeltjes van allerlei vleugel.
En alle vlees, dat zich op de aarde roerde, gaf den geest, van het gevogelte, en van het vee, en van het wild gedierte, en van al het kruipend gedierte, dat op de aarde kroop, en alle mens.
Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was.
En God gedacht aan Noach, en aan al het gedierte, en aan al het vee, dat met hem in de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan, en de wateren werden stil.
En het geschiedde, ten einde van veertig dagen, dat Noach het venster der ark, die hij gemaakt had, opendeed.
En de duif kwam tot hem tegen den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was in haar bek; zo merkte Noach, dat de wateren van boven de aarde gelicht waren.
En het geschiedde in het zeshonderd en eerste jaar, in de eerste maand, op den eersten derzelver maand, dat de wateren droogden van boven de aarde; toen deed Noach het deksel der ark af, en zag toe, en ziet, de aardbodem was gedroogd.
Al het gedierte, dat met u is, van alle vlees, aan gevogelte, en aan vee, en aan al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt, doe met u uitgaan; en dat zij overvloediglijk voorttelen op de aarde, en vruchtbaar zijn, en vermenigvuldigen op de aarde.
En Noach bouwde den HEERE een altaar; en hij nam van al het reine vee, en van al het rein gevogelte, en offerde brandofferen op dat altaar.
Al wat zich roert, dat levend is, zij u tot spijze; Ik heb het u al gegeven, gelijk het groene kruid.
Doch het vlees met zijn ziel, dat is zijn bloed, zult gij niet eten.
En Ik richt Mijn verbond op met u, dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid; en dat er geen vloed meer zal zijn, om de aarde te verderven.
En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden, en tussen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten.
En het zal geschieden, als Ik wolken over de aarde brenge, dat deze boog zal gezien worden in de wolken;
Als deze boog in de wolken zal zijn, zo zal Ik hem aanzien, om te gedenken aan het eeuwig verbond tussen God en tussen alle levende ziel, van alle vlees, dat op de aarde is.
Zo zeide dan God tot Noach: Dit is het teken des verbonds, dat Ik opgericht heb tussen Mij en tussen alle vlees, dat op de aarde is.
Maar het geschiedde, als zij tegen het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land Sinear; en zij woonden aldaar.
En de HEERE zeide: Ziet, zij zijn enerlei volk, en hebben allen enerlei spraak; en dit is het, dat zij beginnen te maken; maar nu, zoude hun niet afgesneden worden al wat zij bedacht hebben te maken?
De HEERE nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit uw maagschap, en uit uws vaders huis, naar het land, dat Ik u wijzen zal.
En Abram is doorgetogen in dat land, tot aan de plaats Sichem, tot aan het eikenbos More; en de Kanaanieten waren toen ter tijd in dat land.
En er was honger in dat land; zo toog Abram af naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, dewijl de honger zwaar was in dat land.
En het geschiedde, als hij naderde, om in Egypte te komen, dat hij zeide tot Sarai, zijn huisvrouw: Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht.
En het zal geschieden, als u de Egyptenaars zullen zien, zo zullen zij zeggen: Dat is zijn huisvrouw; en zij zullen mij doden, en u in het leven behouden.
En het geschiedde, als Abram in Egypte kwam, dat de Egyptenaars deze vrouw zagen, dat zij zeer schoon was.
Toen riep Farao Abram, en zeide: Wat is dit, dat gij mij gedaan hebt? waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven, dat zij uw huisvrouw is?
Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.
En dat land droeg hen niet, om samen te wonen; want hun have was vele, zodat zij samen niet konden wonen.
En er was twist tussen de herders van Abrams vee, en tussen de herders van Lots vee. Ook woonden toen de Kanaanieten en Ferezieten in dat land.
En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.
Want al dit land, dat gij ziet, zal Ik u geven, en aan uw zaad, tot in eeuwigheid.
Dat zij krijg voerden met Bera, koning van Sodom, en met Birsa, koning van Gomorra, Sinab, koning van Adama, en Semeber, koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar.
Deze allen voegden zich samen in het dal Siddim, dat is de Zoutzee.
Daarna keerden zij wederom, en kwamen tot En-Mispat, dat is Kades, en sloegen al het land der Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-Thamar woonde.
Toen toog de koning van Sodom uit, en de koning van Gomorra, en de koning van Adama, en de koning van Zeboim, en de koning van Bela, dat is Zoar; en zij stelden tegen hen slagorden in het dal Siddim,
Als Abram hoorde, dat zijn broeder gevangen was, zo wapende hij zijn onderwezenen, de ingeborenen van zijn huis, driehonderd en achttien, en hij jaagde hen na tot Dan toe.
En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet (nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-Laomer, en van de koningen, die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal des konings.
Zo ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik van alles, dat het uwe is, iets neme! opdat gij niet zegt: Ik heb Abram rijk gemaakt!
Voorts zeide Hij tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der Chaldeen, om u dit land te geven, om dat erfelijk te bezitten.
En hij zeide: Heere, HEERE! waarbij zal ik weten, dat ik het erfelijk bezitten zal?
Toen zeide Hij tot Abram: Weet voorzeker, dat uw zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet is, en zij zullen hen dienen, en zij zullen hen verdrukken vierhonderd jaren.
En het geschiedde, dat de zon onderging en het duister werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging.
Zo zeide Sarai tot Abram: Zie toch, de HEERE heeft mij toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd, misschien zal ik uit haar gebouwd worden. En Abram hoorde naar de stem van Sarai.
En hij ging in tot Hagar, en zij ontving. Als zij nu zag, dat zij ontvangen had, zo werd haar vrouw veracht in haar ogen.
Toen zeide Sarai tot Abram: Mijn ongelijk is op u; ik heb mijn dienstmaagd in uw schoot gegeven; nu zij ziet, dat zij ontvangen heeft, zo ben ik veracht in haar ogen; de HEERE rechte tussen mij en tussen u!
Dit is Mijn verbond, dat gijlieden houden zult tussen Mij en tussen u, en tussen uw zaad na u: dat al wat mannelijk is, u besneden worde.
En gij zult het vlees uwer voorhuid besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond tussen Mij en tussen u.
En Abraham zeide tot God: Och, dat Ismael mocht leven voor Uw aangezicht!
Dat toch een weinig waters gebracht worde, en wast Uw voeten, en leunt onder dezen boom.
En ik zal een bete broods langen, dat Gij Uw hart sterkt; daarna zult Gij voortgaan, daarom omdat Gij tot Uw knecht overgekomen zijt. En zij zeiden: Doe zo als gij gesproken hebt.
En Abraham liep tot de runderen, en hij nam een kalf, teder en goed, en hij gaf het aan den knecht, die haastte, om dat toe te maken.
En hij nam boter en melk, en het kalf, dat hij toegemaakt had, en hij zette het hun voor, en stond bij hen onder dien boom, en zij aten.
Zal Ik nu afgaan en bezien, of zij naar hun geroep, dat tot Mij gekomen is, het uiterste gedaan hebben, en zo niet, Ik zal het weten.
Het zij verre van U, zulk een ding te doen, te doden den rechtvaardige met den goddeloze! dat de rechtvaardige zij gelijk de goddeloze, verre zij het van U! zou de Rechter der ganse aarde geen recht doen?
Voorts zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik spreke; misschien zullen aldaar dertig gevonden worden! En Hij zeide: Ik zal het niet doen, zo Ik aldaar dertig zal vinden.
Nog zeide hij: Dat toch de Heere niet ontsteke, dat ik alleenlijk ditmaal spreke: misschien zullen er tien gevonden worden. En Hij zeide: Ik zal haar niet verderven om der tienen wil.
Eer zij zich te slapen legden, zo hebben de mannen dier stad, de mannen van Sodom, van den jongste tot den oudste toe, dat huis omsingeld, het ganse volk, van het uiterste einde af.
Zie toch, Uw knecht heeft genade gevonden in Uw ogen, en Gij hebt Uw weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt, om mijn ziel te behouden bij het leven; maar ik zal niet kunnen behouden worden naar het gebergte heen, opdat mij niet misschien dat kwaad aankleve, en ik sterve!
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 1:4-Genesis 19:19
- 2.Genesis 19:21-Genesis 31:52
- 3.Genesis 31:54-Genesis 45:2
- 4.Genesis 45:12-Exodus 9:34
- 5.Exodus 9:35-Exodus 21:31
- 6.Exodus 21:34-Exodus 36:12
- 7.Exodus 36:13-Leviticus 10:18
- 8.Leviticus 10:19-Leviticus 18:30
- 9.Leviticus 19:5-Numberi 8:17
- 10.Numberi 8:19-Numberi 22:36
- 11.Numberi 22:38-Deuteronomium 4:2
- 12.Deuteronomium 4:6-Deuteronomium 12:23
- 13.Deuteronomium 12:24-Deuteronomium 26:12
- 14.Deuteronomium 26:15-Jozua 5:4
- 15.Jozua 5:5-Richteren 1:28
- 16.Richteren 2:1-Richteren 14:4
- 17.Richteren 14:6-1 Samuël 2:16
- 18.1 Samuël 2:22-1 Samuël 17:43
- 19.1 Samuël 17:46-1 Samuël 28:21
- 20.1 Samuël 28:22-2 Samuël 12:19
- 21.2 Samuël 12:21-2 Samuël 24:16
- 22.1 Koningen 1:2-1 Koningen 9:18
- 23.1 Koningen 9:20-1 Koningen 18:23
- 24.1 Koningen 18:24-2 Koningen 4:42
- 25.2 Koningen 4:43-2 Koningen 15:28
- 26.2 Koningen 15:31-2 Koningen 25:1
- 27.2 Koningen 25:10-2 Kronieken 1:11
- 28.2 Kronieken 2:5-2 Kronieken 22:10
- 29.2 Kronieken 22:11-Ezra 1:5
- 30.Ezra 2:1-Nehemia 10:31
- 31.Nehemia 10:34-Job 8:19
- 32.Job 9:2-Job 36:19
- 33.Job 36:24-Psalmen 83:4
- 34.Psalmen 83:18-Psalmen 148:14
- 35.Psalmen 149:2-Prediker 10:5
- 36.Prediker 10:14-Jesaja 25:2
- 37.Jesaja 26:2-Jesaja 50:4
- 38.Jesaja 50:7-Jeremia 11:19
- 39.Jeremia 12:3-Jeremia 31:18
- 40.Jeremia 31:27-Jeremia 44:16
- 41.Jeremia 44:18-Ezechiël 4:9
- 42.Ezechiël 4:14-Ezechiël 21:14
- 43.Ezechiël 21:27-Ezechiël 38:12
- 44.Ezechiël 38:17-Daniël 4:33
- 45.Daniël 5:2-Amos 1:12
- 46.Amos 1:13-Zacharia 11:16
- 47.Zacharia 12:3-Mattheüs 12:22
- 48.Mattheüs 12:25-Mattheüs 26:28
- 49.Mattheüs 26:29-Markus 8:27
- 50.Markus 8:29-Lukas 1:59
- 51.Lukas 1:62-Lukas 10:21
- 52.Lukas 10:24-Lukas 21:8
- 53.Lukas 21:20-Johannes 6:40
- 54.Johannes 6:41-Johannes 14:22
- 55.Johannes 14:24-Handelingen 4:17
- 56.Handelingen 4:18-Handelingen 14:22
- 57.Handelingen 14:26-Handelingen 23:3
- 58.Handelingen 23:5-Romeinen 6:15
- 59.Romeinen 6:16-1 Corinthiërs 7:21
- 60.1 Corinthiërs 7:26-2 Corinthiër 3:5
- 61.2 Corinthiër 3:7-Efeziërs 2:8
- 62.Efeziërs 2:11-1 Thessalonicenzen 5:4
- 63.1 Thessalonicenzen 5:10-Hebreeën 7:11
- 64.Hebreeën 7:14-2 Petrus 3:8
- 65.2 Petrus 3:9-Openbaring 9:13
- 66.Openbaring 9:18-Openbaring 22:11
Verwante onderwerpen
- Afkeer
- Alles Gebeurt Voor Een Reden
- Andere Goden
- Begrip
- Beweringen
- Blij Zijn En Van Het Leven Genieten
- Christelijke Liefde
- Christus Die De Waarheid Spreekt
- De Aard Van God Kennen
- De Aard Van Liefde
- De Kennis Van Christus Over De Mens
- De Vader
- Dood
- Duisternis
- Een Geliefd Persoon Verliezen
- Geboden In NT
- Geboden in OT
- Gehoorzaamheid
- Geliefd Zijn
- Geloven In Jezelf
- Genieten Van Het Leven
- Genoemde Profeten Van De Heer
- Gevallen En Verlost Hart
- God Dodend
- God Gaf Het Land
- God Haalt Israël Uit Egypte
- Gods Hand
- Gods Onthulde Dingen
- Gods Verborgen Dingen
- Gods Werk Verhinderen
- Goud
- Gretigheid
- Groepen Dienen
- Grootmoeders
- In De Tegenwoordigheid Van De Mens
- Mindfulness
- Ontrouw
- Over De Discipelen Van Christus Zullen Lijden
- Relatie Tussen Vader En Zoon
- Rivieren
- Van Elkaar Houden
- Verre Van Dit!
- Vijanden Van Israël En Juda
- Volg De Geboden
- Vragen
- Wat Doe Jij?
- Weten Over Gods Koninkrijk
- Woord Van God
- Zeven Dagen
- Zeven Dagen Voor Juridische Zaken