'Hebt' in de Bijbel
En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad.
Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in den lande.
En de HEERE zeide tot den satan: Hebt gij ook acht geslagen op Mijn knecht Job? Want niemand is op de aarde gelijk hij, een man, oprecht en vroom, godvrezende en wijkende van het kwaad; en hij houdt nog vast aan zijn oprechtigheid, hoewel gij Mij tegen hem opgehitst hebt, om hem te verslinden zonder oorzaak.
Zie, gij hebt velen onderwezen, en gij hebt slappe handen gesterkt;
Uw woorden hebben den struikelende opgericht, en de krommende knieen hebt gij vastgesteld;
Voorwaar, alzo zijt gijlieden mij nu niets geworden; gij hebt gezien de ontzetting, en gij hebt gevreesd.
Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last zij?
Gedenk toch, dat Gij mij als leem bereid hebt, en mij tot stof zult doen wederkeren.
Hebt Gij mij niet als melk gegoten, en mij als een kaas doen runnen?
Met vel en vlees hebt Gij mij bekleed; met beenderen ook en zenuwen hebt Gij mij samengevlochten;
Benevens het leven hebt Gij weldadigheid aan mij gedaan, en Uw opzicht heeft mijn geest bewaard.
Maar deze dingen hebt Gij verborgen in Uw hart; ik weet, dat dit bij U geweest is.
En waarom hebt Gij mij uit de baarmoeder voortgebracht? Och, dat ik den geest gegeven had, en geen oog mij gezien had!
Want gij hebt gezegd: Mijn leer is zuiver, en ik ben rein in uw ogen.
Indien gij uw hart bereid hebt, zo breid uw handen tot Hem uit.
Dewijl zijn dagen bestemd zijn, het getal zijner maanden bij U is, en Gij zijn bepalingen gemaakt hebt, die hij niet overgaan zal;
Want uw mond leert uw ongerechtigheid, en gij hebt de tong der arglistigen verkoren.
Hebt gij den verborgen raad Gods gehoord, en hebt gij de wijsheid naar u getrokken?
Gewisselijk, Hij heeft mij nu vermoeid; Gij hebt mijn ganse vergadering verwoest.
Dat Gij mij rimpelachtig gemaakt hebt, is tot een getuige; en mijn magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn aangezicht.
Want hun hart hebt Gij van kloek verstand verborgen; daarom zult Gij hen niet verhogen.
Gij hebt nu tienmaal mij schande aangedaan; gij schaamt u niet, gij verhardt u tegen mij.
Hebt gijlieden niet gevraagd de voorbijgaanden op den weg, en kent gij hun tekenen niet?
Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, en de klederen der naakten hebt gij uitgetogen.
Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige hebt gij het brood onthouden.
De weduwen hebt gij ledig weggezonden, en de armen der wezen zijn verbrijzeld.
Hebt gij het pad der eeuw waargenomen, dat de ongerechtige lieden betreden hebben?
Hoe hebt gij geholpen dien, die zonder kracht is, en behouden den arm, die zonder sterkte is?
Hoe hebt gij hem geraden, die geen wijsheid heeft, en de zaak, alzo zij is, ten volle bekend gemaakt?
Aan wien hebt gij die woorden verhaald? En wiens geest is van u uitgegaan?
Ziet, gij zelve allen hebt het gezien; en waarom wordt gij dus door ijdelheid verijdeld?
Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord;
Waarom hebt gij tegen Hem getwist? Want Hij antwoordt niet van al Zijn daden.
Houdt gij dat voor recht, dat gij gezegd hebt: Mijn gerechtigheid is meerder dan Gods?
Want gij hebt gezegd: Wat zou zij u baten? Wat meer voordeel zal ik daarmede doen, dan met mijn zonde?
Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem.
Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast.
Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg? Of wie heeft gezegd: Gij hebt onrecht gedaan?
Hebt gij wetenschap van de opwegingen der dikke wolken; de wonderheden Desgenen, Die volmaakt is in wetenschappen?
Hebt gij met Hem de hemelen uitgespannen, die vast zijn, als een gegoten spiegel?
Hebt gij van uw dagen den morgenstond geboden? Hebt gij den dageraad zijn plaats aangewezen;
Zijt gij gekomen tot aan de oorsprongen der zee, en hebt gij in het onderste des afgronds gewandeld?
Zijn u de poorten des doods ontdekt, en hebt gij gezien de poorten van de schaduw des doods?
Zijt gij gekomen tot de schatkameren der sneeuw, en hebt gij de schatkameren des hagels gezien?
Weet gij den tijd van het baren der steengeiten? Hebt gij waargenomen den arbeid der hinden?
Hebt gij een arm gelijk God? En kunt gij, gelijk Hij, met de stem donderen?
Het geschiedde nu, nadat de HEERE die woorden tot Job gesproken had, dat de HEERE tot Elifaz, den Themaniet, zeide: Mijn toorn is ontstoken tegen u, en tegen uw twee vrienden, want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (69)
- Exodus (40)
- Leviticus (2)
- Numberi (33)
- Deuteronomium (52)
- Jozua (29)
- Richteren (34)
- Ruth (6)
- 1 Samuël (49)
- 2 Samuël (36)
- 1 Koningen (48)
- 2 Koningen (22)
- 1 Kronieken (14)
- 2 Kronieken (40)
- Ezra (3)
- Nehemia (31)
- Esther (2)
- Job (49)
- Psalmen (139)
- Spreuken (9)
- Prediker (1)
- Hooglied (3)
- Jesaja (52)
- Jeremia (88)
- Klaagliederen (16)
- Ezechiël (79)
- Daniël (18)
- Hosea (4)
- Joël (4)
- Amos (11)
- Obadja (2)
- Jona (4)
- Micha (2)
- Nahum (1)
- Habakuk (4)
- Zefanja (1)
- Zacharia (5)
- Maleachi (4)
- Mattheüs (51)
- Markus (20)
- Lukas (43)
- Johannes (67)
- Handelingen (44)
- Romeinen (10)
- 1 Corinthiërs (15)
- 2 Corinthiër (9)
- Galaten (8)
- Efeziërs (7)
- Filippenzen (6)
- Colossenzen (13)
- 1 Thessalonicenzen (8)
- 1 Timotheüs (2)
- 2 Timotheüs (5)
- Filémon (1)
- Hebreeën (14)
- Jakobus (10)
- 1 Petrus (7)
- 2 Petrus (1)
- 1 Johannes (12)
- 2 Johannes (1)
- Openbaring (28)