'Wie' in de Bijbel
Velen zeggen: Wie zal ons het goede doen zien? Verhef Gij over ons het licht Uws aanschijns, o HEERE!
Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?
Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?
Een psalm van David. HEERE, wie zal verkeren in Uw tent? Wie zal wonen op den berg Uwer heiligheid?
Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God?
Wie zou de afdwalingen verstaan? Reinig mij van de verborgene afdwalingen.
Wie zal klimmen op den berg des HEEREN, en wie zal staan in de plaats Zijner heiligheid?
Wie is de Koning der ere? De HEERE, sterk en geweldig, de HEERE, geweldig in den strijd.
Wie is Hij, deze Koning der ere? De HEERE der heirscharen, Die is de Koning der ere. Sela.
Mem. Wie is de man, die den HEERE vreest? Hij zal hem onderwijzen in den weg, dien hij zal hebben te verkiezen.
Mem. Wie is de man, die lust heeft ten leven, die dagen liefheeft, om het goede te zien?
Al mijn beenderen zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk! U, Die den ellendige redt van dien, die sterker is dan hij, en den ellendige en nooddruftige van zijn berover.
Immers wandelt de mens als in een beeld, immers woelen zij ijdelijk; men brengt bijeen, en men weet niet, wie het naar zich nemen zal.
Wie dankoffert, die zal Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods heil doen zien.
Zie, zij storten overvloediglijk uit met hun mond; zwaarden zijn op hun lippen; want wie hoort het?
Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
Zij sterken zichzelven in een boze zaak; zij houden spraak van strikken te verbergen; zij zeggen: Wie zal ze zien?
Ook is Uw gerechtigheid, o God, tot in de hoogte; Gij, Die grote dingen gedaan hebt; o God! wie is U gelijk?
Want ziet, die verre van U zijn, zullen vergaan; Gij roeit uit, al wie van U afhoereert.
Gij, vreselijk zijt Gij; en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van den tijd Uws toorns af?
O God! Uw weg is in het heiligdom; wie is een groot God, gelijk God?
Want wie mag in den hemel tegen den HEERE geschat worden? Wie is den HEERE gelijk, onder de kinderen der sterken?
O HEERE, God der heirscharen! wie is als Gij, grootmachtig, o HEERE! en Uw getrouwheid is rondom U.
Wie kent de sterkte Uws toorns, en Uw verbolgenheid, naardat Gij te vrezen zijt?
Wie zal voor mij staan tegen de boosdoeners? Wie zal zich voor mij stellen tegen de werkers der ongerechtigheid?
Wie bedrog pleegt, zal binnen mijn huis niet blijven; die leugenen spreekt, zal voor mijn ogen niet bevestigd worden.
Wie zal de mogendheden des HEEREN uitspreken, al Zijn lof verkondigen?
Wie is wijs? Die neme deze dingen waar; en dat zij verstandelijk letten op de goedertierenheden des HEEREN.
Wie zal mij voeren in een vaste stad? Wie zal mij leiden tot in Edom?
Wie is gelijk de HEERE, onze God? Die zeer hoog woont.
Dat die hen maken hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.
Zo Gij, HEERE! de ongerechtigheden gadeslaat; HEERE! wie zal bestaan?
Dat die ze maken, hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.
Hij werpt Zijn ijs heen als stukken; wie zou bestaan voor Zijn koude?
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (15)
- Exodus (24)
- Leviticus (24)
- Numberi (30)
- Deuteronomium (13)
- Jozua (6)
- Richteren (14)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (20)
- 2 Samuël (12)
- 1 Koningen (7)
- 2 Koningen (6)
- 1 Kronieken (6)
- 2 Kronieken (7)
- Ezra (8)
- Nehemia (2)
- Esther (4)
- Job (37)
- Psalmen (34)
- Spreuken (30)
- Prediker (17)
- Hooglied (3)
- Jesaja (44)
- Jeremia (23)
- Klaagliederen (2)
- Ezechiël (2)
- Daniël (5)
- Hosea (1)
- Joël (3)
- Amos (4)
- Obadja (1)
- Jona (1)
- Micha (3)
- Nahum (2)
- Zefanja (1)
- Zacharia (3)
- Maleachi (4)