22883 gebeurtenissen in 1 vertaling

'En' in de Bijbel

Zo ik blijde ben geweest, omdat mijn vermogen groot was, en omdat mijn hand geweldig veel verkregen had;

En mijn hart verlokt is geweest in het verborgen, dat mijn hand mijn mond gekust heeft;

Zo ik verblijd ben geweest in de verdrukking mijns haters, en mij opgewekt heb, als het kwaad hem vond;

Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk onderdrukt hebben; maar de verachtste der huisgezinnen zou mij afgeschrikt hebben; zodat ik gewezen zou hebben, en ter deure niet uitgegaan zijn.

Och, of ik een hadde, die mij hoorde! Zie, mijn oogmerk is, dat de Almachtige mij antwoorde, en dat mijn tegenpartij een boek schrijve.

Zo mijn land tegen mij roept, en zijn voren te zamen wenen;

Zo ik zijn vermogen gegeten heb zonder geld, en de ziel zijner akkerlieden heb doen hijgen;

Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.

Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd en gevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen.

Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, en met ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden.

Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen openen, en zal antwoorden.

Och, dat ik niemands aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen gebruike!

En gewisselijk, o Job! hoor toch mijn redenen, en neem al mijn woorden ter ore.

Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken.

Zie, mijn verschrikking zal u niet beroeren, en mijn hand zal over u niet zwaar zijn.

Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord;

Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding;

Opdat Hij den mens afwende van zijn werk, en van den man de hovaardij verberge;

Dat Hij zijn ziel van het verderf afhoude; en zijn leven, dat het door het zwaard niet doorga.

Ook wordt hij gestraft met smart op zijn leger, en de sterke menigte zijner beenderen;

Zodat zijn leven het brood zelf verfoeit, en zijn ziel de begeerlijke spijze;

Dat zijn vlees verdwijnt uit het gezicht, en zijn beenderen, die niet gezien werden, uitsteken;

En zijn ziel nadert ten verderve, en zijn leven tot de dingen, die doden.

Zo zal Hij hem genadig zijn, en zeggen: Verlos hem, dat hij in het verderf niet nederdale, Ik heb verzoening gevonden.

Hij zal tot God ernstiglijk bidden, Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht met gejuich aanzien; want Hij zal den mens zijn gerechtigheid wedergeven.

Hij zal de mensen aanschouwen, en zeggen: Ik heb gezondigd, en het recht verkeerd, hetwelk mij niet heeft gebaat;

Opdat hij zijn ziel afkere van het verderf, en hij verlicht worde met het licht der levenden.

Verder antwoordde Elihu, en zeide:

Hoort, gij wijzen, mijn woorden, en gij verstandigen, neigt de oren naar mij.

Want Job heeft gezegd: Ik ben rechtvaardig, en God heeft mijn recht weggenomen.

En gaat over weg in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt met goddeloze lieden.

Daarom, gij, lieden van verstand, hoort naar mij: Verre zij God van goddeloosheid, en de Almachtige van onrecht!

Want naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden.

Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, en de Almachtige verkeert het recht niet.

Wie heeft Hem gesteld over de aarde, en wie heeft de ganse wereld geschikt?

Indien Hij Zijn hart tegen hem zette, zijn geest en zijn adem zou Hij tot Zich vergaderen;

Alle vlees zou tegelijk den geest geven, en de mens zou tot stof wederkeren.

Zou hij ook, die het recht haat, den gewonde verbinden, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen?

Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.

In een ogenblik sterven zij; zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga; en de machtige wordt weggenomen zonder hand.

Er is geen duisternis, en er is geen schaduw des doods, dat aldaar de werkers der ongerechtigheid zich verbergen mochten.

Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, en stelt anderen in hun plaats.

Daarom dat Hij hun werken kent, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld.

Daarom dat zij van achter Hem afgeweken zijn, en geen Zijner wegen verstaan hebben;

Opdat Hij op hem het geroep des armen brenge, en het geroep der ellendigen verhore.

Opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en geen strikken des volks zijn.

Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.

De lieden van verstand zullen met mij zeggen, en een wijs man zal naar mij horen;

Dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, en zijn woorden niet met kloek verstand geweest zijn.

Want tot zijn zonde zou hij nog overtreding bijvoegen; hij zou onder ons in de handen klappen, en hij zou zijn redenen vermenigvuldigen tegen God.

Elihu antwoordde verder, en zeide:

Ik zal u antwoord geven, en uw vrienden met u.

Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de bovenste wolken, zij zijn hoger dan gij.

Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man, gelijk gij zijt, en uw gerechtigheid voor eens mensen kind.

Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels?

Gewisselijk zal God de ijdelheid niet verhoren, en de Almachtige zal die niet aanschouwen.

Maar nu, dewijl het niets is, dat Zijn toorn Job bezocht heeft, en Hij hem niet zeer in overvloed doorkend heeft;

Zo heeft Job in ijdelheid zijn mond geopend, en zonder wetenschap woorden vermenigvuldigd.

Elihu ging nog voort, en zeide:

Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn.

Ik zal mijn gevoelen van verre ophalen, en mijn Schepper gerechtigheid toewijzen.

Hij laat den goddeloze niet leven, en het recht der ellendigen beschikt Hij.

Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.

En zo zij, gebonden zijnde in boeien, vast gehouden worden met banden der ellende;

Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;

En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.

Maar zo zij niet horen, zo gaan zij door het zwaard door, en zij geven den geest zonder kennis.

En die met het hart huichelachtig zijn, leggen toorn op; zij roepen niet, als Hij hen gebonden heeft.

Hun ziel zal in de jonkheid sterven, en hun leven onder de schandjongens.

Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.

Alzo zou Hij ook u afgekeerd hebben van den mond des angstes tot de ruimte, onder dewelke geen benauwing zou geweest zijn; en het gerecht uwer tafel zou vol vettigheid geweest zijn.

Maar gij hebt het gericht des goddelozen vervuld; het gericht en het recht houden u vast.

Welke de wolken uitgieten, en over den mens overvloediglijk afdruipen.

Kan men ook verstaan de uitbreidingen der wolken, en de krakingen Zijner hutte?

Zie, Hij breidt over hem Zijn licht uit, en de wortelen der zee bedekt Hij.

Met handen bedekt Hij het licht, en doet aan hetzelve verbod door dengene, die tussen doorkomt.

Daarvan verkondigt Zijn geklater, en het vee; ook van den opgaanden damp

Ook beeft hierover mijn hart, en springt op uit zijn plaats.

Hoort met aandacht de beweging Zijner stem, en het geluid, dat uit Zijn mond uitgaat!

Dat zendt Hij rechtuit onder den gansen hemel, en Zijn licht over de einden der aarde.

Daarna brult Hij met de stem; Hij dondert met de stem Zijner hoogheid, en vertrekt die dingen niet, als Zijn stem zal gehoord worden.

God dondert met Zijn stem zeer wonderlijk; Hij doet grote dingen, en wij begrijpen ze niet.

Weet gij, wanneer God over dezelve orde stelt, en het licht Zijner wolk laat schijnen?

En nu ziet men het licht niet als het helder is in den hemel, als de wind doorgaat, en dien zuivert;

Den Almachtige, Dien kunnen wij niet uitvinden; Hij is groot van kracht; doch door gericht en grote gerechtigheid verdrukt Hij niet.

Public domain