200 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Zal' in de Bijbel

Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen?

Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.

Doch strek nu Uw hand uit, en tast zijn gebeente en zijn vlees aan; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen!

Zo wij een woord opnemen tegen u, zult gij verdrietig zijn? Nochtans wie zal zich van woorden kunnen onthouden?

Roep nu, zal er iemand zijn, die u antwoorde? En tot wien van de heiligen zult gij u keren?

In zes benauwdheden zal Hij u verlossen, en in de zevende zal u het kwaad niet aanroeren.

In den honger zal Hij u verlossen van den dood, en in den oorlog van het geweld des zwaards.

Want met de stenen des velds zal uw verbond zijn, en het gedierte des velds zal met u bevredigd zijn.

Ook zult gij bevinden, dat uw zaad menigvuldig wezen zal, en uw spruiten als het kruid der aarde.

Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege.

Keert toch weder, laat er geen onrecht wezen, ja, keert weder; nog zal mijn gerechtigheid daarin zijn.

Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd.

Gedenk, dat mijn leven een wind is; mijn oog zal niet wederkomen, om het goede te zien.

Het oog desgenen, die mij nu ziet, zal mij niet zien; uw ogen zullen op mij zijn; maar ik zal niet meer zijn.

Hij zal niet meer wederkeren tot zijn huis, en zijn plaats zal hem niet meer kennen.

Zo zal ik ook mijn mond niet wederhouden, ik zal spreken in benauwdheid mijns geestes; ik zal klagen in bitterheid mijner ziel.

Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht wat wegnemen;

Ik versmaad ze, ik zal toch in der eeuwigheid niet leven; houd op van mij, want mijn dagen zijn ijdelheid.

Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last zij?

En waarom vergeeft Gij niet mijn overtreding, en doet mijn ongerechtigheid niet weg? Want nu zal ik in het stof liggen; en Gij zult mij vroeg zoeken, maar ik zal niet zijn.

Zo gij zuiver en recht zijt, gewisselijk zal Hij nu opwaken, om uwentwil, en Hij zal de woning uwer gerechtigheid volmaken.

Alzo zijn de paden van allen, die God vergeten; en de verwachting des huichelaars zal vergaan.

Van denwelke zijn hoop walgen zal; en zijn vertrouwen zal zijn een huis der spinnekop.

Hij zal op zijn huis leunen, maar het zal niet bestaan; hij zal zich daaraan vasthouden, maar het zal niet staande blijven.

Maar als God hem verslindt uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende: Ik heb u niet gezien.

Zie, God zal den oprechte niet verwerpen; Hij vat ook de boosdoeners niet bij de hand;

Uw haters zullen met schaamte bekleed worden; en de tent der goddelozen zal niet meer zijn.

Zo Hij lust heeft, om met hem te twisten, niet een uit duizend zal hij Hem beantwoorden.

Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken.

God zal Zijn toorn niet afkeren; onder Hem worden gebogen de hovaardige helpers.

Hoeveel te min zal ik Hem antwoorden, en mijn woorden uitkiezen tegen Hem?

Denwelken ik, zo ik rechtvaardig ware, niet zou antwoorden; mijn Rechter zal ik om genade bidden.

Indien ik roep, en Hij mij antwoordt; ik zal niet geloven, dat Hij mijn stem ter ore genomen heeft.

Zo het aan de kracht komt, zie, Hij is sterk; en zo het aan het recht komt, wie zal mij dagvaarden?

Zo ik mij rechtvaardig, mijn mond zal mij verdoemen; ben ik oprecht, Hij zal mij toch verkeerd verklaren.

Indien mijn zeggen is: Ik zal mijn klacht vergeten, en ik zal mijn gebaar laten varen, en mij verkwikken;

Ik zal toch goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden?

Zo zal ik spreken, en Hem niet vrezen; want zodanig ben ik niet bij mij.

Ik zal tot God zeggen: Verdoem mij niet; doe mij weten, waarover Gij met mij twist.

Zo ik goddeloos ben, wee mij! En ben ik rechtvaardig, ik zal mijn hoofd niet opheffen; ik ben zat van schande, maar aanzie mijn ellende.

Indien Hij voorbijgaat, opdat Hij overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren?

Dan zal een verstandeloos man kloekzinnig worden; hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren is.

Ja, uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn.

En gij zult nederliggen, en niemand zal u verschrikken; en velen zullen uw aangezicht smeken.

Trouwens, omdat gijlieden het volk zijt, zo zal de wijsheid met ulieden sterven!

En waarlijk, vraag toch de beesten, en elkeen van die zal het u leren; en het gevogelte des hemels, dat zal het u te kennen geven.

Of spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen het u de vissen der zee vertellen.

Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?

Ziet, Hij breekt af, en het zal niet herbouwd worden; Hij besluit iemand, en er zal niet opengedaan worden.

Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God.

Zal het goed zijn, als Hij u zal onderzoeken? Zult gij met Hem spotten, gelijk men met een mens spot?

Hij zal u gewisselijk bestraffen, zo gij in het verborgene het aangezicht aanneemt.

Zal u niet Zijn hoogheid verschrikken, en Zijn vreze over u vallen?

Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen.

Ziet nu, ik heb het recht ordentelijk gesteld; ik weet, dat ik rechtvaardig zal verklaard worden.

Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen.

Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord.

Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden.

Hij zal van den reuk der wateren weder uitspruiten, en zal een tak maken, gelijk een plant.

Als een man gestorven is, zal hij weder leven? Ik zou al de dagen mijns strijds hopen, totdat mijn verandering komen zou.

Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind?

Ik zal u wijzen, hoor mij aan, en hetgeen ik gezien heb, dat zal ik vertellen;

Hij zal niet rijk worden, en zijn vermogen zal niet bestaan; en hun volmaaktheid zal zich niet uitbreiden op de aarde.

Hij zal van de duisternis niet ontwijken, de vlam zal zijn scheut verdrogen; hij zal wijken door het geblaas zijns monds.

Als zijn dag nog niet is, zal hij vervuld worden; want zijn tak zal niet groenen.

Men zal zijn onrijpe druiven afrukken, als van een wijnstok, en zijn bloeisel afwerpen, als van een olijfboom.

Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of wat stijft u, dat gij alzo antwoordt?

Want weinige jaren in getal zullen er nog aankomen, en ik zal het pad henengaan, waardoor ik niet zal wederkeren.

Zet toch bij, stel mij een borg bij U; wie zal hij zijn? Dat in mijn hand geklapt worde.

De oprechten zullen hierover verbaasd zijn, en de onschuldige zal zich tegen den huichelaar opmaken;

En de rechtvaardige zal zijn weg vasthouden, en die rein van handen is, zal in sterkte toenemen.

Zo ik wacht, het graf zal mijn huis wezen; in de duisternis zal ik mijn bed spreiden.

Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?

Zij zullen ondervaren met de handbomen des grafs, als er rust te zamen in het stof wezen zal.

O gij, die zijn ziel verscheurt door zijn toorn! Zal om uwentwil de aarde verlaten worden, en zal een rots versteld worden uit haar plaats?

Ja, het licht der goddelozen zal uitgeblust worden, en de vonk zijns vuurs zal niet glinsteren.

Het licht zal verduisteren in zijn tent, en zijn lamp zal over hem uitgeblust worden.

De treden zijner macht zullen benauwd worden, en zijn raad zal hem nederwerpen.

Want met zijn voeten zal hij in het net geworpen worden, en zal in het wargaren wandelen.

De strik zal hem bij de verzenen vatten; de struikrover zal hem overweldigen.

Zijn macht zal hongerig wezen, en het verderf is bereid aan zijn zijde.

De eerstgeborene des doods zal de grendelen zijner huid verteren, zijn grendelen zal hij verteren.

Zijn vertrouwen zal uit zijn tent uitgerukt worden; zulks zal hem doen treden tot den koning der verschrikkingen.

Zij zal wonen in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning zal met zwavel overstrooid worden.

Van onder zullen zijn wortelen verdorren, en van boven zal zijn tak afgesneden worden.

Zijn gedachtenis zal vergaan van de aarde, en hij zal geen naam hebben op de straten.

Men zal hem stoten van het licht in de duisternis, en men zal hem van de wereld verjagen.

Hij zal geen zoon, noch neef hebben onder zijn volk; en niemand zal in zijn woningen overig zijn.

Public domain