'Ik' in de Bijbel
Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken.
Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte;
Zo zal Ik ook in ulieder verderf lachen; Ik zal spotten, wanneer uw vreze komt.
Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden;
Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen zal ik geven, dewijl het bij u is.
Dewijl ik ulieden goede leer geve, verlaat mijn wet niet.
Want ik was mijns vaders zoon, teder, en een enige voor het aangezicht mijner moeder.
Ik onderwijs u in den weg der wijsheid; ik doe u treden in de rechte sporen.
En zegt: Hoe heb ik de tucht gehaat, en mijn hart de bestraffing versmaad!
Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering!
Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;
En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling;
Dankoffers zijn bij mij, ik heb heden mijn geloften betaald;
Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden.
Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte;
Ik heb mijn leger met mirre, aloe en kaneel welriekende gemaakt;
Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.
Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.
Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.
De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.
Raad en het wezen zijn Mijne; Ik ben het Verstand, Mijne is de Sterkte.
Ik heb lief, die Mij liefhebben; en die Mij vroeg zoeken, zullen Mij vinden.
Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;
Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.
Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.
Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;
Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik geboren.
Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;
Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;
Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb.
Wie kan zeggen: Ik heb mijn hart gezuiverd, ik ben rein van mijn zonde?
Zeg niet: Ik zal het kwaad vergelden; wacht op den HEERE, en Hij zal u verlossen.
De luiaard zegt: Er is een leeuw buiten; ik mocht op het midden der straten gedood worden!
Opdat uw vertrouwen op den HEERE zij, maak ik u die heden bekend; gij ook maak ze bekend.
Heb ik u niet heerlijke dingen geschreven van allerlei raad en wetenschap?
Mijn zoon! zo uw hart wijs is, mijn hart zal blijde zijn, ja, ik.
Men heeft mij geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken!
Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal een ieder vergelden naar zijn werk.
Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens;
Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing aan;
Alzo is een man, die zijn naaste bedriegt, en zegt: Jok ik er niet mede?
Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart; opdat ik mijn smader wat te antwoorden heb.
Voorwaar, ik ben onvernuftiger dan iemand; en ik heb geen mensenverstand;
En ik heb geen wijsheid geleerd, noch de wetenschap der heiligen gekend.
Twee dingen heb ik van U begeerd, onthoud ze mij niet, eer ik sterve:
Opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.
Deze drie dingen zijn voor mij te wonderlijk, ja, vier, die ik niet weet:
Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (314)
- Exodus (167)
- Leviticus (100)
- Numberi (101)
- Deuteronomium (170)
- Jozua (51)
- Richteren (93)
- Ruth (21)
- 1 Samuël (163)
- 2 Samuël (140)
- 1 Koningen (130)
- 2 Koningen (88)
- 1 Kronieken (42)
- 2 Kronieken (61)
- Ezra (15)
- Nehemia (75)
- Esther (12)
- Job (211)
- Psalmen (548)
- Spreuken (48)
- Prediker (65)
- Hooglied (34)
- Jesaja (300)
- Jeremia (470)
- Klaagliederen (21)
- Ezechiël (473)
- Daniël (81)
- Hosea (77)
- Joël (17)
- Amos (61)
- Obadja (3)
- Jona (10)
- Micha (31)
- Nahum (7)
- Habakuk (8)
- Zefanja (20)
- Haggaï (38)
- Zacharia (86)
- Maleachi (22)
- Mattheüs (177)
- Markus (78)
- Lukas (175)
- Johannes (290)
- Handelingen (157)
- Romeinen (80)
- 1 Corinthiërs (121)
- 2 Corinthiër (84)
- Galaten (43)
- Efeziërs (13)
- Filippenzen (41)
- Colossenzen (12)
- 1 Thessalonicenzen (5)
- 2 Thessalonicenzen (3)
- 1 Timotheüs (16)
- 2 Timotheüs (17)
- Titus (3)
- Filémon (11)
- Hebreeën (27)
- Jakobus (3)
- 1 Petrus (5)
- 2 Petrus (6)
- 1 Johannes (12)
- 2 Johannes (4)
- 3 Johannes (8)
- Judas (2)
- Openbaring (135)