'Uit' in de Bijbel
Want de HEERE geeft wijsheid; uit Zijn mond komt kennis en verstand.
Drink water uit uw bak, en vloeden uit het midden van uw bornput;
Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.
Want door het venster van mijn huis, door mijn tralie keek ik uit;
De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd; en de goddeloze komt in zijn plaats.
In de overtreding der lippen is de strik des bozen; maar de rechtvaardige zal uit de benauwdheid uitkomen.
Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept dwaasheid uit.
Al wie kloekzinnig is, handelt met wetenschap; maar een zot breidt dwaasheid uit.
De tong der wijzen maakt de wetenschap goed; maar de mond der zotten stort overvloediglijk dwaasheid uit.
De goddeloze zal het geschenk uit den schoot nemen, om de paden des rechts te buigen.
Elk van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man vinden?
Drijf den spotter uit, en het gekijf zal weggaan, en het geschil met de schande zal ophouden.
Een goede tijding uit een ver land is als koud water op een vermoeide ziel.
Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild.
Gelijk een vogel is, die uit zijn nest omdoolt, alzo is een man, die omdoolt uit zijn plaats.
Een man, die zijn naaste vleit, spreidt een net uit voor deszelfs gangen.
Een zot laat zijn gansen geest uit, maar de wijze wederhoudt dien achterwaarts.
De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.
Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit.
Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok.
Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige.