'Wat' in de Bijbel
Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in den lande.
Maar toch strek nu Uw hand uit, en tast aan alles, wat hij heeft; zo hij U niet in Uw aangezicht zal zegenen?
En de HEERE zeide tot den satan: Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem strek uw hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN.
Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
Want ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat ik schroomde, is mij overkomen.
Wat is mijn kracht, dat ik hopen zou? Of welk is mijn einde, dat ik mijn leven verlengen zou?
O, hoe krachtig zijn de rechte redenen! Maar wat bestraft het bestraffen, dat van ulieden is?
Wanneer ik zeg: Mijn bedstede zal mij vertroosten, mijn leger zal van mijn klacht wat wegnemen;
Wat is de mens, dat Gij hem groot acht, en dat Gij Uw hart op hem zet?
Heb ik gezondigd, wat zal ik U doen, o Mensenhoeder? Waarom hebt Gij mij U tot een tegenloop gesteld, dat ik mijzelven tot een last zij?
Zie, Hij zal roven, wie zal het Hem doen wedergeven? Wie zal tot Hem zeggen: Wat doet Gij?
Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten?
In Wiens hand de ziel is van al wat leeft, en de geest van alle vlees des mensen.
Houdt stil van mij, opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij.
Wat weet gij, dat wij niet weten? Wat verstaat gij, dat bij ons niet is?
Wat is de mens, dat hij zuiver zou zijn, en die geboren is van een vrouw, dat hij rechtvaardig zou zijn?
Zal er een einde zijn aan de winderige woorden? Of wat stijft u, dat gij alzo antwoordt?
Zo ik spreek, mijn smart wordt niet ingehouden; en houd ik op, wat gaat er van mij weg?
Die met vleiing den vrienden wat aanzegt, ook zijner kinderen ogen zullen versmachten.
Er zij wat om zijn buik te vullen; God zal over hem de hitte Zijns toorns zenden, en over hem regenen op zijn spijze.
Wat is de Almachtige, dat wij Hem zouden dienen? En wat baat zullen wij hebben, dat wij Hem aanlopen zouden?
Want wat lust zou hij na zich aan zijn huis hebben, als het getal zijner maanden afgesneden is?
Wie zal hem in het aangezicht zijn weg vertonen? Als hij wat doet, wie zal hem vergelden?
Daarom zegt gij: Wat weet er God van? Zal Hij door de donkerheid oordelen?
Die zeiden tot God: Wijk van ons! En wat had de Almachtige hun gedaan?
Ik zou de redenen weten, die Hij mij antwoorden zou; en verstaan, wat Hij mij zeggen zou.
Maar is Hij tegen iemand, wie zal dan Hem afkeren? Wat Zijn ziel begeert, dat zal Hij doen.
Ziet, dit zijn maar uiterste einden Zijner wegen; en wat een klein stukje der zaak hebben wij van Hem gehoord? Wie zou dan den donder Zijner mogendheden verstaan?
Want wat is de verwachting des huichelaars, als hij zal gierig geweest zijn, wanneer God zijn ziel zal uittrekken?
Ik zal ulieden leren van de hand Gods; wat bij den Almachtige is, zal ik niet verhelen.
Want wat is het deel Gods van boven, of de erve des Almachtigen uit de hoogten?
Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid?
(Want wat zou ik doen, als God opstond? En als Hij bezoeking deed, wat zou ik Hem antwoorden?
Mijn redenen zullen de oprechtigheid mijns harten, en de wetenschap mijner lippen, wat zuiver is, uitspreken.
Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.
Wat man is er, gelijk Job? Hij drinkt de bespotting in als water;
Behalve wat ik zie, leer Gij mij; heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen.
Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.
Want gij hebt gezegd: Wat zou zij u baten? Wat meer voordeel zal ik daarmede doen, dan met mijn zonde?
Indien gij zondigt, wat bedrijft gij tegen Hem? Indien uw overtredingen menigvuldig zijn, wat doet gij Hem?
Indien gij rechtvaardig zijt, wat geeft gij Hem, of wat ontvangt Hij uit uw hand?
Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.
Onderricht ons, wat wij Hem zeggen zullen; want wij zullen niets ordentelijk voorstellen kunnen vanwege de duisternis.
Is het naar uw bevel, dat de arend zich omhoog verheft, en dat hij zijn nest in de hoogte maakt? [ (Job 39:31) Hij woont en vernacht in de steenrots, op de scherpte der steenrots en der vaste plaats. ] [ (Job 39:32) Van daar speurt hij de spijze op; zijn ogen zien van verre af. ] [ (Job 39:33) Ook zuipen zijn jongen bloed; en waar verslagenen zijn, daar is hij. ] [ (Job 39:34) En de HEERE antwoordde Job, en zeide: ] [ (Job 39:35) Is het twisten met den Almachtige onderrichten? Wie God bestraft, die antwoorde daarop. ] [ (Job 39:36) Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: ] [ (Job 39:37) Zie, ik ben te gering; wat zou ik U antwoorden? Ik leg mijn hand op mijn mond. ] [ (Job 39:38) Eenmaal heb ik gesproken, maar zal niet antwoorden; of tweemaal, maar zal niet voortvaren. ]
Wie heeft Mij voorgekomen, dat Ik hem zou vergelden? Wat onder den gansen hemel is, is het Mijne.
Hij aanziet alles, wat hoog is, hij is een koning over alle jonge hoogmoedige dieren.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (90)
- Exodus (66)
- Leviticus (40)
- Numberi (56)
- Deuteronomium (55)
- Jozua (43)
- Richteren (35)
- Ruth (10)
- 1 Samuël (64)
- 2 Samuël (46)
- 1 Koningen (65)
- 2 Koningen (72)
- 1 Kronieken (23)
- 2 Kronieken (25)
- Ezra (9)
- Nehemia (12)
- Esther (22)
- Job (46)
- Psalmen (35)
- Spreuken (11)
- Prediker (33)
- Hooglied (5)
- Jesaja (39)
- Jeremia (55)
- Klaagliederen (5)
- Ezechiël (29)
- Daniël (12)
- Hosea (6)
- Joël (2)
- Amos (5)
- Jona (6)
- Micha (6)
- Nahum (1)
- Habakuk (3)
- Zefanja (1)
- Zacharia (15)
- Maleachi (4)
- Mattheüs (82)
- Markus (65)
- Lukas (88)
- Johannes (71)
- Handelingen (61)
- Romeinen (28)
- 1 Corinthiërs (17)
- 2 Corinthiër (6)
- Galaten (3)
- Efeziërs (6)
- Filippenzen (3)
- Colossenzen (4)
- 1 Thessalonicenzen (2)
- 2 Thessalonicenzen (2)
- 1 Timotheüs (1)
- Titus (1)
- Hebreeën (7)
- Jakobus (3)
- 1 Petrus (2)
- 2 Petrus (1)
- 1 Johannes (7)
- Openbaring (12)