'Tot' in de Bijbel
- 1.Genesis 1:14-Genesis 17:7
- 2.Genesis 17:8-Genesis 26:27
- 3.Genesis 26:33-Genesis 34:14
- 4.Genesis 34:16-Genesis 44:7
- 5.Genesis 44:8-Exodus 3:18
- 6.Exodus 4:2-Exodus 12:14
- 7.Exodus 12:15-Exodus 23:31
- 8.Exodus 23:33-Exodus 36:5
- 9.Exodus 36:7-Leviticus 10:15
- 10.Leviticus 10:19-Leviticus 22:27
- 11.Leviticus 22:30-Numberi 6:4
- 12.Numberi 6:6-Numberi 16:15
- 13.Numberi 16:16-Numberi 23:13
- 14.Numberi 23:14-Numberi 35:11
- 15.Numberi 35:12-Deuteronomium 12:9
- 16.Deuteronomium 12:20-Deuteronomium 31:28
- 17.Deuteronomium 31:29-Jozua 10:4
- 18.Jozua 10:6-Jozua 22:24
- 19.Jozua 22:25-Richteren 7:24
- 20.Richteren 7:25-Richteren 15:11
- 21.Richteren 15:12-Ruth 2:20
- 22.Ruth 2:21-1 Samuël 11:9
- 23.1 Samuël 11:10-1 Samuël 19:11
- 24.1 Samuël 19:15-1 Samuël 28:14
- 25.1 Samuël 28:15-2 Samuël 7:27
- 26.2 Samuël 7:28-2 Samuël 16:4
- 27.2 Samuël 16:5-1 Koningen 1:15
- 28.1 Koningen 1:17-1 Koningen 11:21
- 29.1 Koningen 11:31-1 Koningen 20:22
- 30.1 Koningen 20:23-2 Koningen 5:13
- 31.2 Koningen 5:15-2 Koningen 17:9
- 32.2 Koningen 17:11-1 Kronieken 10:4
- 33.1 Kronieken 10:14-1 Kronieken 24:4
- 34.1 Kronieken 25:1-2 Kronieken 11:5
- 35.2 Kronieken 11:22-2 Kronieken 28:25
- 36.2 Kronieken 29:5-Ezra 9:12
- 37.Ezra 9:14-Nehemia 13:13
- 38.Nehemia 13:17-Job 17:6
- 39.Job 17:14-Psalmen 22:19
- 40.Psalmen 22:24-Psalmen 71:2
- 41.Psalmen 71:3-Psalmen 107:30
- 42.Psalmen 107:33-Spreuken 14:23
- 43.Spreuken 15:12-Jesaja 13:9
- 44.Jesaja 13:20-Jesaja 38:12
- 45.Jesaja 38:13-Jesaja 60:20
- 46.Jesaja 60:22-Jeremia 12:11
- 47.Jeremia 12:12-Jeremia 27:1
- 48.Jeremia 27:2-Jeremia 36:31
- 49.Jeremia 36:32-Jeremia 50:16
- 50.Jeremia 50:19-Ezechiël 9:9
- 51.Ezechiël 10:2-Ezechiël 22:1
- 52.Ezechiël 22:4-Ezechiël 34:10
- 53.Ezechiël 34:20-Ezechiël 45:24
- 54.Ezechiël 46:2-Daniël 9:25
- 55.Daniël 9:26-Amos 8:2
- 56.Amos 8:12-Haggaï 2:2
- 57.Haggaï 2:3-Mattheüs 1:17
- 58.Mattheüs 1:20-Mattheüs 13:37
- 59.Mattheüs 13:51-Mattheüs 21:31
- 60.Mattheüs 21:32-Mattheüs 27:65
- 61.Mattheüs 28:5-Markus 8:32
- 62.Markus 8:34-Markus 14:32
- 63.Markus 14:34-Lukas 6:47
- 64.Lukas 7:3-Lukas 14:12
- 65.Lukas 14:15-Lukas 22:11
- 66.Lukas 22:15-Johannes 4:28
- 67.Johannes 4:30-Johannes 10:7
- 68.Johannes 10:24-Johannes 19:5
- 69.Johannes 19:6-Handelingen 9:1
- 70.Handelingen 9:4-Handelingen 20:7
- 71.Handelingen 20:9-Romeinen 4:11
- 72.Romeinen 4:17-1 Corinthiërs 12:21
- 73.1 Corinthiërs 13:3-Efeziërs 4:13
- 74.Efeziërs 4:14-2 Timotheüs 4:11
- 75.2 Timotheüs 4:18-2 Petrus 2:4
- 76.2 Petrus 2:6-Openbaring 22:18
De Joden dan omringden Hem, en zeiden tot Hem: Hoe lang houdt Gij onze ziel op? Indien Gij de Christus zijt, zeg het ons vrijuit.
Indien de wet die goden genaamd heeft, tot welke het woord Gods geschied is, en de Schrift niet kan gebroken worden;
Zegt gijlieden tot Mij, Dien de Vader geheiligd en in de wereld gezonden heeft: Gij lastert God; omdat Ik gezegd heb: Ik ben Gods Zoon?
En Hij ging wederom over de Jordaan, tot de plaats, waar Johannes eerst doopte; en Hij bleef aldaar.
En velen kwamen tot Hem, en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles, wat Johannes van Dezen zeide, was waar.
Zijn zusters dan zonden tot Hem, zeggende: Heere, zie, dien Gij liefhebt, is krank.
En Jezus, dat horende, zeide: Deze krankheid is niet tot den dood, maar ter heerlijkheid Gods; opdat de Zone Gods door dezelve verheerlijkt worde.
Daarna zeide Hij verder tot de discipelen: Laat ons wederom naar Judea gaan.
De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi! de Joden hebben U nu onlangs gezocht te stenigen, en gaat Gij wederom derwaarts?
Dit sprak Hij; en daarna zeide Hij tot hen: Lazarus, onze vriend, slaapt; maar Ik ga heen, om hem uit den slaap op te wekken.
Toen zeide dan Jezus tot hen vrijuit: Lazarus is gestorven.
En Ik ben blijde om uwentwil, dat Ik daar niet geweest ben, opdat gij geloven moogt; doch laat ons tot hem gaan.
Thomas dan, genaamd Didymus, zeide tot zijn medediscipelen: Laat ons ook gaan, opdat wij met Hem sterven.
En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven;
Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan.
Martha zeide tot Hem: Ik weet, dat hij opstaan zal in de opstanding ten laatsten dage.
Jezus zeide tot haar: Ik ben de Opstanding en het Leven; die in Mij gelooft zal leven, al ware hij ook gestorven;
Zij zeide tot Hem: Ja, Heere; ik heb geloofd, dat Gij zijt de Christus, de Zone Gods, Die in de wereld komen zou.
Deze, als zij dat hoorde, stond haastelijk op, en ging tot Hem.
Maria dan, als zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven.
En zeide: Waar hebt gij hem gelegd? Zij zeiden tot Hem: Heere, kom en zie het.
Jezus dan wederom in Zichzelven zeer bewogen zijnde, kwam tot het graf; en het was een spelonk, en een steen was daarop gelegd.
Jezus zeide: Neemt den steen weg. Martha, de zuster des gestorvenen, zeide tot Hem: Heere, hij riekt nu al, want hij heeft vier dagen aldaar gelegen.
Jezus zeide tot haar: Heb Ik u niet gezegd, dat, zo gij gelooft, gij de heerlijkheid Gods zien zult?
En de gestorvene kwam uit, gebonden aan handen en voeten met grafdoeken, en zijn aangezicht was omwonden met een zweetdoek. Jezus zeide tot hen: Ontbindt hem, en laat hem heengaan.
Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren, en aanschouwd hadden, hetgeen Jezus gedaan had, geloofden in Hem.
Maar sommigen van hen gingen tot de Farizeen, en zeiden tot hen, hetgeen Jezus gedaan had.
En een uit hen, namelijk Kajafas, die deszelven jaars hogepriester was, zeide tot hen: Gij verstaat niets;
En niet alleen voor dat volk, maar opdat Hij ook de kinderen Gods, die verstrooid waren, tot een zou vergaderen.
Zij zochten dan Jezus, en zeiden onder elkander, staande in den tempel: Wat dunkt u? Dunkt u, dat Hij niet komen zal tot het feest?
Des anderen daags, een grote schare, die tot het feest gekomen was, horende, dat Jezus naar Jeruzalem kwam,
Dezen dan gingen tot Filippus, die van Bethsaida in Galilea was, en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien.
Die zijn leven liefheeft, zal hetzelve verliezen; en die zijn leven haat in deze wereld, zal hetzelve bewaren tot het eeuwige leven.
De schare dan, die daar stond, en dit hoorde, zeide, dat er een donderslag geschied was. Anderen zeiden: Een engel heeft tot Hem gesproken.
En Ik, zo wanneer Ik van de aarde zal verhoogd zijn, zal hen allen tot Mij trekken.
Jezus dan zeide tot hen: Nog een kleinen tijd is het Licht bij ulieden; wandelt, terwijl gij het Licht hebt, opdat de duisternis u niet bevange. En die in de duisternis wandelt, weet niet, waar hij heengaat.
En voor het feest van het pascha, Jezus wetende, dat Zijn ure gekomen was, dat Hij uit deze wereld zou overgaan tot den Vader, alzo Hij de Zijnen, die in de wereld waren, liefgehad had, zo heeft Hij hen liefgehad tot het einde.
Jezus, wetende, dat de Vader Hem alle dingen in de handen gegeven had, en dat Hij van God uitgegaan was, en tot God heenging,
Hij dan kwam tot Simon Petrus; en die zeide tot Hem: Heere, zult Gij mij de voeten wassen?
Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik doe, weet gij nu niet, maar gij zult het na dezen verstaan.
Petrus zeide tot Hem: Gij zult mijn voeten niet wassen in der eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet wasse, gij hebt geen deel met Mij.
Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, niet alleen mijn voeten, maar ook de handen en het hoofd.
Jezus zeide tot hem: Die gewassen is, heeft niet van node, dan de voeten te wassen, maar is geheel rein. En gijlieden zijt rein, doch niet allen.
Als Hij dan hun voeten gewassen, en Zijn klederen genomen had, zat Hij wederom aan, en zeide tot hen: Verstaat gij, wat Ik ulieden gedaan heb?
En deze, vallende op de borst van Jezus, zeide tot Hem: Heere, wie is het?
En na de bete, toen voer de satan in hem. Jezus dan zeide tot hem: Wat gij doet, doe het haastelijk.
Want sommigen meenden, dewijl Judas de beurs had, dat hem Jezus zeide: Koop, hetgeen wij van node hebben tot het feest, of, dat hij den armen wat geven zou.
Simon Petrus zeide tot Hem: Heere, waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heenga, kunt gij Mij nu niet volgen; maar gij zult Mij namaals volgen.
Petrus zeide tot Hem: Heere, waarom kan ik U nu niet volgen? Ik zal mijn leven voor U zetten.
En zo wanneer Ik heen zal gegaan zijn, en u plaats zal bereid hebben, zo kome Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt, waar Ik ben.
Thomas zeide tot Hem: Heere, wij weten niet, waar Gij heengaat; en hoe kunnen wij den weg weten?
Jezus zeide tot hem: Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven. Niemand komt tot den Vader, dan door Mij.
Filippus zeide tot Hem: Heere, toon ons den Vader, en het is ons genoeg.
Jezus zeide tot hem: Ben Ik zo langen tijd met ulieden, en hebt gij Mij niet gekend, Filippus? Die Mij gezien heeft, die heeft den Vader gezien; en hoe zegt gij: Toon ons den Vader?
Gelooft gij niet, dat Ik in den Vader ben, en de Vader in Mij is? De woorden, die Ik tot ulieden spreek, spreek Ik van Mijzelven niet, maar de Vader, Die in Mij blijft, Dezelve doet de werken.
Voorwaar, voorwaar zeg Ik ulieden: Die in Mij gelooft, de werken, die Ik doe, zal hij ook doen, en zal meerder doen, dan deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader.
Ik zal u geen wezen laten; Ik kom weder tot u.
Judas, niet de Iskariot, zeide tot Hem: Heere, wat is het, dat Gij Uzelven aan ons zult openbaren, en niet aan de wereld?
Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand Mij liefheeft, die zal Mijn woord bewaren; en Mijn Vader zal hem liefhebben, en Wij zullen tot hem komen, en zullen woning bij hem maken.
Deze dingen heb Ik tot u gesproken, bij u blijvende.
Gij hebt gehoord, dat Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen, en kom weder tot u. Indien gij Mij liefhadt, zo zoudt gij u verblijden, omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want Mijn Vader is meerder dan Ik.
Gijlieden zijt nu rein om het woord, dat Ik tot u gesproken heb.
Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat Mijn blijdschap in u blijve, en uw blijdschap vervuld worde.
Indien Ik niet gekomen ware, en tot hen gesproken had, zij hadden geen zonde; maar nu hebben zij geen voorwendsel voor hun zonde.
Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij niet geergerd wordt.
Maar deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat, wanneer de ure zal gekomen zijn, gij dezelve moogt gedenken, dat Ik ze u gezegd heb; doch deze dingen heb Ik u van het begin niet gezegd, omdat Ik bij ulieden was.
En nu ga Ik heen tot Dengene, die Mij gezonden heeft, en niemand van u vraagt Mij: Waar gaat Gij henen?
Maar omdat Ik deze dingen tot u gesproken heb, zo heeft de droefheid uw hart vervuld.
Doch Ik zeg u de waarheid: Het is u nut, dat Ik wegga; want indien Ik niet wegga, zo zal de Trooster tot u niet komen; maar indien Ik heenga, zo zal Ik Hem tot u zenden.
En van gerechtigheid, omdat Ik tot Mijn Vader heenga, en gij zult Mij niet meer zien;
Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den Vader.
Sommigen dan uit Zijn discipelen zeiden tot elkander: Wat is dit, dat Hij tot ons zegt: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien; en: Want Ik ga heen tot den Vader?
Jezus dan bekende, dat zij Hem wilden vragen, en zeide tot hen: Vraagt gij daarvan onder elkander, dat Ik gezegd heb: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien, en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien?
Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, dat gij zult schreien, en klagelijk wenen, maar de wereld zal zich verblijden; en gij zult bedroefd zijn, maar uw droefheid zal tot blijdschap worden.
Tot nog toe hebt gij niet gebeden in Mijn Naam; bidt, en gij zult ontvangen, opdat uw blijdschap vervuld zij.
Deze dingen heb Ik door gelijkenissen tot u gesproken; maar de ure komt, dat Ik niet meer door gelijkenissen tot u spreken zal, maar u vrijuit van den Vader zal verkondigen.
Ik ben van den Vader uitgegaan, en ben in de wereld gekomen; wederom verlaat Ik de wereld, en ga heen tot den Vader.
Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu spreekt Gij vrijuit, en zegt geen gelijkenis.
Deze dingen heb Ik tot u gesproken, opdat gij in Mij vrede hebt. In de wereld zult gij verdrukking hebben, maar hebt goeden moed, Ik heb de wereld overwonnen.
En Ik ben niet meer in de wereld, maar deze zijn in de wereld, en Ik kome tot U, Heilige Vader, bewaar ze in Uw Naam, die Gij Mij gegeven hebt, opdat zij een zijn, gelijk als Wij.
Maar nu kom Ik tot U, en spreek dit in de wereld, opdat zij Mijn blijdschap vervuld mogen hebben in zichzelven.
Jezus dan, wetende alles, wat over Hem komen zou, ging uit, en zeide tot hen: Wien zoekt gij?
Zij antwoordden Hem: Jezus den Nazarener. Jezus zeide tot hen: Ik ben het. En Judas, die Hem verried, stond ook bij hen.
Als Hij dan tot hen zeide: Ik ben het; gingen zij achterwaarts, en vielen ter aarde.
Jezus dan zeide tot Petrus: Steek uw zwaard in de schede. Den drinkbeker, dien Mij de Vader gegeven heeft, zal Ik dien niet drinken?
En leidden Hem henen, eerst tot Annas; want hij was de vrouws vader van Kajafas, welke deszelven jaars hogepriester was.
De dienstmaagd dan, die de deurwaarster was, zeide tot Petrus: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen Mens? Hij zeide: Ik ben niet.
Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen; en in het verborgen heb Ik niets gesproken.
Wat ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen, die het gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie, dezen weten, wat Ik gezegd heb.
(Annas dan had Hem gebonden gezonden tot Kajafas, den hogepriester.)
En Simon Petrus stond en warmde zich. Zij zeiden dan tot hem: Zijt gij ook niet uit Zijn discipelen? Hij loochende het, en zeide: Ik ben niet.
Pilatus dan ging tot hen uit, en zeide: Wat beschuldiging brengt gij tegen dezen Mens?
Zij antwoordden en zeiden tot hem: Indien Deze geen kwaaddoener ware, zo zouden wij Hem u niet overgeleverd hebben.
Pilatus dan zeide tot hen: Neemt gij Hem, en oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het is ons niet geoorloofd iemand te doden.
Pilatus dan ging wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Koning der Joden?
Pilatus dan zeide tot Hem: Zijt Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik een Koning ben. Hiertoe ben Ik geboren en hiertoe ben Ik in de wereld gekomen, opdat Ik der waarheid getuigenis geven zou. Een iegelijk, die uit de waarheid is, hoort Mijn stem.
Pilatus zeide tot Hem: Wat is waarheid? En als hij dat gezegd had, ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind geen schuld in Hem.
Pilatus dan kwam wederom uit, en zeide tot hen: Ziet, ik breng Hem tot ulieden uit, opdat gij wetet, dat ik in Hem geen schuld vinde.
Jezus dan kwam uit, dragende de doornenkroon, en het purperen kleed. En Pilatus zeide tot hen: Ziet, de Mens!
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 1:14-Genesis 17:7
- 2.Genesis 17:8-Genesis 26:27
- 3.Genesis 26:33-Genesis 34:14
- 4.Genesis 34:16-Genesis 44:7
- 5.Genesis 44:8-Exodus 3:18
- 6.Exodus 4:2-Exodus 12:14
- 7.Exodus 12:15-Exodus 23:31
- 8.Exodus 23:33-Exodus 36:5
- 9.Exodus 36:7-Leviticus 10:15
- 10.Leviticus 10:19-Leviticus 22:27
- 11.Leviticus 22:30-Numberi 6:4
- 12.Numberi 6:6-Numberi 16:15
- 13.Numberi 16:16-Numberi 23:13
- 14.Numberi 23:14-Numberi 35:11
- 15.Numberi 35:12-Deuteronomium 12:9
- 16.Deuteronomium 12:20-Deuteronomium 31:28
- 17.Deuteronomium 31:29-Jozua 10:4
- 18.Jozua 10:6-Jozua 22:24
- 19.Jozua 22:25-Richteren 7:24
- 20.Richteren 7:25-Richteren 15:11
- 21.Richteren 15:12-Ruth 2:20
- 22.Ruth 2:21-1 Samuël 11:9
- 23.1 Samuël 11:10-1 Samuël 19:11
- 24.1 Samuël 19:15-1 Samuël 28:14
- 25.1 Samuël 28:15-2 Samuël 7:27
- 26.2 Samuël 7:28-2 Samuël 16:4
- 27.2 Samuël 16:5-1 Koningen 1:15
- 28.1 Koningen 1:17-1 Koningen 11:21
- 29.1 Koningen 11:31-1 Koningen 20:22
- 30.1 Koningen 20:23-2 Koningen 5:13
- 31.2 Koningen 5:15-2 Koningen 17:9
- 32.2 Koningen 17:11-1 Kronieken 10:4
- 33.1 Kronieken 10:14-1 Kronieken 24:4
- 34.1 Kronieken 25:1-2 Kronieken 11:5
- 35.2 Kronieken 11:22-2 Kronieken 28:25
- 36.2 Kronieken 29:5-Ezra 9:12
- 37.Ezra 9:14-Nehemia 13:13
- 38.Nehemia 13:17-Job 17:6
- 39.Job 17:14-Psalmen 22:19
- 40.Psalmen 22:24-Psalmen 71:2
- 41.Psalmen 71:3-Psalmen 107:30
- 42.Psalmen 107:33-Spreuken 14:23
- 43.Spreuken 15:12-Jesaja 13:9
- 44.Jesaja 13:20-Jesaja 38:12
- 45.Jesaja 38:13-Jesaja 60:20
- 46.Jesaja 60:22-Jeremia 12:11
- 47.Jeremia 12:12-Jeremia 27:1
- 48.Jeremia 27:2-Jeremia 36:31
- 49.Jeremia 36:32-Jeremia 50:16
- 50.Jeremia 50:19-Ezechiël 9:9
- 51.Ezechiël 10:2-Ezechiël 22:1
- 52.Ezechiël 22:4-Ezechiël 34:10
- 53.Ezechiël 34:20-Ezechiël 45:24
- 54.Ezechiël 46:2-Daniël 9:25
- 55.Daniël 9:26-Amos 8:2
- 56.Amos 8:12-Haggaï 2:2
- 57.Haggaï 2:3-Mattheüs 1:17
- 58.Mattheüs 1:20-Mattheüs 13:37
- 59.Mattheüs 13:51-Mattheüs 21:31
- 60.Mattheüs 21:32-Mattheüs 27:65
- 61.Mattheüs 28:5-Markus 8:32
- 62.Markus 8:34-Markus 14:32
- 63.Markus 14:34-Lukas 6:47
- 64.Lukas 7:3-Lukas 14:12
- 65.Lukas 14:15-Lukas 22:11
- 66.Lukas 22:15-Johannes 4:28
- 67.Johannes 4:30-Johannes 10:7
- 68.Johannes 10:24-Johannes 19:5
- 69.Johannes 19:6-Handelingen 9:1
- 70.Handelingen 9:4-Handelingen 20:7
- 71.Handelingen 20:9-Romeinen 4:11
- 72.Romeinen 4:17-1 Corinthiërs 12:21
- 73.1 Corinthiërs 13:3-Efeziërs 4:13
- 74.Efeziërs 4:14-2 Timotheüs 4:11
- 75.2 Timotheüs 4:18-2 Petrus 2:4
- 76.2 Petrus 2:6-Openbaring 22:18
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (473)
- Exodus (350)
- Leviticus (238)
- Numberi (352)
- Deuteronomium (208)
- Jozua (204)
- Richteren (257)
- Ruth (34)
- 1 Samuël (309)
- 2 Samuël (270)
- 1 Koningen (246)
- 2 Koningen (232)
- 1 Kronieken (162)
- 2 Kronieken (224)
- Ezra (46)
- Nehemia (100)
- Esther (52)
- Job (111)
- Psalmen (300)
- Spreuken (56)
- Prediker (18)
- Hooglied (10)
- Jesaja (267)
- Jeremia (406)
- Klaagliederen (17)
- Ezechiël (397)
- Daniël (81)
- Hosea (43)
- Joël (15)
- Amos (25)
- Obadja (5)
- Jona (23)
- Micha (27)
- Nahum (3)
- Habakuk (9)
- Zefanja (13)
- Haggaï (38)
- Zacharia (65)
- Maleachi (13)
- Mattheüs (307)
- Markus (220)
- Lukas (324)
- Johannes (290)
- Handelingen (240)
- Romeinen (87)
- 1 Corinthiërs (50)
- 2 Corinthiër (46)
- Galaten (17)
- Efeziërs (30)
- Filippenzen (22)
- Colossenzen (12)
- 1 Thessalonicenzen (15)
- 2 Thessalonicenzen (6)
- 1 Timotheüs (18)
- 2 Timotheüs (18)
- Titus (9)
- Hebreeën (53)
- Jakobus (12)
- 1 Petrus (21)
- 2 Petrus (11)
- 1 Johannes (11)
- 2 Johannes (3)
- 3 Johannes (1)
- Judas (3)
- Openbaring (60)
Verwante onderwerpen
- Abraham
- Anderen Die Oproepen
- Anderen Opjagen
- Beantwoorde Beloften
- Bedelaars
- Beroepen
- Bestuurders
- Beweringen
- Bezoeken
- Brood
- De Aard Van Discipelschap
- De Betekenis Van Mozes
- De Namen Voor Christus
- De Openbaring Van God
- De Vader
- Deelname In Christus
- Discipelschap
- Ephah [Tien Omers]
- Generaties
- Genoemde Profeten Van De Heer
- Geplande Sexuele Band
- Gevangenen
- Gewoonten In Verband Met Het Huwelijk
- Gezicht Van God
- Gideon
- God Dodend
- God Haalt Israël Uit Egypte
- God Stuurde Profeten
- God, De Eeuwige
- Gods Hand
- Gods Onthulde Dingen
- Gods Redding Bekend Gemaakt
- Gods Stem
- Gods Waarheid
- Gods Werk Verhinderen
- Gretigheid
- Hand Van God
- Handicaps
- Heersers
- Helen
- Herstel
- Het Doel Van God
- Het Einde Van De Wereld
- Het Woord Spreken Dat God Geschonken Heeft
- Hoofden
- Huilen
- Ik Zal Hun God Zijn
- In De Tegenwoordigheid Van De Mens
- Instructies Over Volgen
- Lichaam
- Man Van God
- Menigtes
- Messiaanse Profetieën
- Missie Van Jezus Christus
- Nabijheid Van De Dood
- Namen En Titels Voor Christus
- Namen En Titels Voor De Christenen
- Olie
- Onrein Tot De Avond
- Opgefriste God
- Overgave
- Petrus De Leerling
- Poorten
- Reine Kledij
- Rivieren
- Satan
- Sta Op!
- Tekenen Van Bekering
- Teruggeven
- Terugkeren Naar God
- Tot Christus Komen
- Troon
- Uitgestuurde Boodschappers
- Uitrekken
- Vals Vertrouwen
- Verbintenis Tot God
- Verdriet
- Verordeningen
- Voeten
- Voorspellingen Over Christus
- Voorspellingen Uitgesproken Door Jezus
- Waar Vandaan?
- Wat Doe Jij?
- Wie Is Jezus?
- Woord Van God
- Woorden Dupliceren
- Zalving Van Koningen
- Zeven Dagen
- Ziektes
- Zij Die Vroeg Opstonden
- Zitten