'Zich' in de Bijbel
Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.
En deze loeren op hun eigen bloed, en versteken zich tegen hun zielen.
Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?
Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.
Die blijde zijn in het kwaad doen, zich verheugen in de verkeerdheden des kwaden;
De wijzen zullen eer beerven; maar elkeen der zotten neemt schande op zich.
Laat uw ogen rechtuit zien, en uw oogleden zich recht voor u heen houden.
Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden;
Laat uw fonteinen zich buiten verspreiden, en de waterbeken op de straten;
Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;
Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is.
Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot de verstandeloze zegt Zij:
Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek.
Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij:
Beter is, die zich gering acht, en een knecht heeft, dan die zichzelven eert, en des broods gebrek heeft.
Een ieder wordt van de vrucht des monds met goed verzadigd; en de vergelding van des mensen handen zal hij tot zich wederbrengen.
De rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.
Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden; maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.
Het hart kent zijn eigen bittere droefheid; en een vreemde zal zich met deszelfs blijdschap niet vermengen.
De slechten erven dwaasheid; maar de kloekzinnigen zullen zich met wetenschap kronen.
Die zijn naaste veracht, zondigt; maar die zich der nederigen ontfermt, die is welgelukzalig.
Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, eert Hem.
Het hart des rechtvaardigen bedenkt zich, om te antwoorden; maar de mond der goddelozen zal overvloediglijk kwade dingen uitstorten.
De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven; want zijn mond buigt zich voor hem.
Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn.
Het geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente; waarhenen het zich zal wenden, zal het wel gedijen.
Het begin des krakeels is gelijk een, die het water opening geeft; daarom verlaat den twist, eer hij zich vermengt.
Een verstandeloos mens klapt in de hand, zich borg stellende bij zijn naaste.
Wie een zot genereert, die zal hem tot droefheid zijn; en de vader des dwazen zal zich niet verblijden.
Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid.
De zot heeft geen lust aan verstandigheid, maar daarin, dat zijn hart zich ontdekt.
Ook die zich slap aanstelt in zijn werk, die is een broeder van een doorbrenger.
Voor de verbreking zal des mensen hart zich verheffen; en de nederigheid gaat voor de eer.
Een man, die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden; want er is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder.
De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
De schrik des konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel.
Het is eer voor een man, van twist af te blijven; maar ieder dwaas zal er zich in mengen.
Een jongen zal ook door zijn handelingen zich bekend maken, of zijn werk zuiver, en of het recht zal wezen.
Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen; maar als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen.
Een goddeloos man sterkt zich in zijn aangezicht; maar de oprechte, die maakt zijn weg vast.
Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt zich; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft.
Doornen en strikken, zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken.
Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken gelijk een arend, die naar den hemel vliegt.
De vader des rechtvaardigen zal zich zeer verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden.
Laat uw vader zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die u gebaard heeft.
Zie den wijn niet aan, als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat;
Verblijd u niet als uw vijand valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen;
Hij snijdt zich de voeten af, en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot.
De voorbijgaande, die zich vertoornt in een twist, die hem niet aangaat, is gelijk die een hond bij de oren grijpt.
Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;
Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan.
De kloekzinnige ziet het kwaad, en verbergt zich; de slechten gaan henen door, en worden gestraft.
Die zijn vriend zegent met luider stem, zich des morgens vroeg opmakende, het zal hem tot een vloek gerekend worden.
Als het gras zich openbaart, en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld worden.
Die de wet verlaten, prijzen de goddelozen; maar die de wet bewaren, mengen zich in strijd tegen hen.
Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene, die zich des armen ontfermt.
Die oprecht wandelt, zal behouden worden; maar die zich verkeerdelijk gedraagt in twee wegen, zal in den enen vallen.
Die zich haast naar goed, is een man van een boos oog; maar hij weet niet, dat het gebrek hem overkomen zal.
Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen.
Als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeloze heerst, zucht het volk.
Een wijs man, met een dwaas man in rechten zich begeven hebbende, hetzij dat hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen rust.
Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier, die zij niet dragen kan:
De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.
Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (90)
- Exodus (50)
- Leviticus (39)
- Numberi (109)
- Deuteronomium (34)
- Jozua (42)
- Richteren (71)
- Ruth (8)
- 1 Samuël (106)
- 2 Samuël (74)
- 1 Koningen (64)
- 2 Koningen (54)
- 1 Kronieken (31)
- 2 Kronieken (96)
- Ezra (17)
- Nehemia (17)
- Esther (10)
- Job (66)
- Psalmen (104)
- Spreuken (65)
- Prediker (8)
- Hooglied (3)
- Jesaja (94)
- Jeremia (81)
- Klaagliederen (8)
- Ezechiël (61)
- Daniël (28)
- Hosea (24)
- Joël (2)
- Amos (7)
- Jona (9)
- Micha (5)
- Nahum (4)
- Habakuk (10)
- Zefanja (6)
- Zacharia (6)
- Mattheüs (49)
- Markus (45)
- Lukas (55)
- Johannes (25)
- Handelingen (62)
- Romeinen (8)
- 1 Corinthiërs (10)
- 2 Corinthiër (6)
- Galaten (4)
- Filippenzen (2)
- Colossenzen (1)
- 2 Thessalonicenzen (1)
- 1 Timotheüs (6)
- 2 Timotheüs (3)
- Titus (2)
- Hebreeën (9)
- Jakobus (1)
- 1 Petrus (4)
- 1 Johannes (1)
- Judas (2)
- Openbaring (9)