67 gebeurtenissen in 1 vertaling

'Dan' in de Bijbel

Daartoe was zijn vee zeven duizend schapen, en drie duizend kemelen, en vijfhonderd juk ossen, en vijfhonderd ezelinnen; ook was zijn dienstvolk zeer veel; zodat deze man groter was dan al die van het oosten.

Het geschiedde dan, als de dagen der maaltijden omgegaan waren, dat Job henenzond, en hen heiligde en des morgens vroeg opstond, en brandofferen offerde naar hun aller getal; want Job zeide: Misschien hebben mijn kinderen gezondigd, en God in hun hart gezegend. Alzo deed Job al die dagen.

Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;

Die verlangen naar den dood, maar hij is er niet; en graven daarnaar meer dan naar verborgene schatten;

Want het zou nu zwaarder zijn dan het zand der zeeen; daarom worden mijn woorden opgezwolgen.

Is dan mijn hulp niet in mij, en is de wijsheid uit mij verdreven?

Als ik te slapen lig, dan zeg ik: Wanneer zal ik opstaan, en Hij den avond afgemeten hebben? En ik word zat van woelingen tot aan den schemertijd.

Dan ontzet Gij mij met dromen, en door gezichten verschrikt Gij mij;

Zou dan God het recht verkeren, en zou de Almachtige de gerechtigheid verkeren?

De aarde wordt gegeven in de hand des goddelozen; Hij overdekt het aangezicht harer rechteren; zo niet, wie is Hij dan?

En mijn dagen zijn lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien.

Ik zal toch goddeloos zijn; waarom dan zal ik ijdellijk arbeiden?

Dan zult Gij mij in de gracht induiken, en mijn klederen zullen van mij gruwen.

Zij is als de hoogten der hemelen, wat kunt gij doen? Dieper dan de hel, wat kunt gij weten?

Indien Hij voorbijgaat, opdat Hij overlevere of vergadere, wie zal dan Hem afkeren?

Want Hij kent de ijdele lieden en Hij ziet de ondeugd; zou Hij dan niet aanmerken?

Dan zal een verstandeloos man kloekzinnig worden; hoewel de mens als het veulen eens woudezels geboren is.

Want dan zult gij uw aangezicht opheffen uit de gebreken, en zult vast wezen, en niet vrezen.

Ja, uw tijd zal klaarder dan de middag oprijzen; gij zult uitvliegen, als de morgenstond zult gij zijn.

Alleenlijk doe twee dingen niet met mij; dan zal ik mij van Uw aangezicht niet verbergen.

Roep dan, en ik zal antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord.

Maar een man sterft, als hij verzwakt is, en de mens geeft den geest, waar is hij dan?

Waar zou dan nu mijn verwachting wezen? Ja, mijn verwachting, wie zal ze aanschouwen?

Verdraagt mij, en ik zal spreken; en nadat ik gesproken zal hebben, spot dan.

Hoe vertroost gij mij dan met ijdelheid, dewijl in uw antwoorden overtreding overig is?

Dan zult gij het goud op het stof leggen, en het goud van Ofir bij den rotssteen der beken;

Want dan zult gij u over den Almachtige verlustigen, en gij zult tot God uw aangezicht opheffen.

Als men iemand vernederen zal, en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God den nederige van ogen behouden.

De Ramoth en Gabisch zal niet gedacht worden; want de trek der wijsheid is meerder dan der Robijnen.

Die wijsheid dan, van waar komt zij, en waar is de plaats des verstands?

Maar nu lachen over mij minderen dan ik van dagen, welker vaderen ik versmaad zou hebben, om bij de honden mijner kudde te stellen.

Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meer rechtvaardigde dan God.

Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij.

Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn.

Ik heb dan gewacht, maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij antwoorden niet meer.

Zie, hierin zijt gij niet rechtvaardig, antwoord ik u; want God is meerder dan een mens.

Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding;

Is er dan bij Hem een Gezant, een Uitlegger, een uit duizend, om den mens zijn rechten plicht te verkondigen;

Zo er dan verstand bij u is, hoor dit; neig de oren tot de stem mijner woorden.

Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.

Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen?

Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal, dewijl gij Hem versmaadt? Zoudt gij dan verkiezen, en niet ik? Wat weet gij dan? Spreek.

Houdt gij dat voor recht, dat gij gezegd hebt: Mijn gerechtigheid is meerder dan Gods?

Want gij hebt gezegd: Wat zou zij u baten? Wat meer voordeel zal ik daarmede doen, dan met mijn zonde?

Bemerk den hemel en zie; en aanschouw de bovenste wolken, zij zijn hoger dan gij.

Die ons geleerder maakt dan de beesten der aarde, en ons wijzer maakt dan het gevogelte des hemels?

Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem.

Dan geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat zij de overhand genomen hebben;

Dan zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne al de lieden Zijns werks.

Die keert zich dan naar Zijn wijzen raad door ommegangen, dat zij doen al wat Hij ze gebiedt, op het vlakke der wereld, op de aarde.

Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou?

Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap? Zo heb ik dan verhaald, hetgeen ik niet verstond, dingen, die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist.

En de HEERE zegende Jobs laatste meer dan zijn eerste; want hij had veertien duizend schapen, en zes duizend kemelen, en duizend juk runderen, en duizend ezelinnen.

Public domain