'Hem' in de Bijbel
- 1.Mattheüs 1:20-Mattheüs 14:31
- 2.Mattheüs 14:33-Mattheüs 25:28
- 3.Mattheüs 25:31-Markus 2:26
- 4.Markus 3:2-Markus 10:1
- 5.Markus 10:2-Markus 15:36
- 6.Markus 15:39-Lukas 7:43
- 7.Lukas 8:1-Lukas 14:5
- 8.Lukas 14:6-Lukas 22:49
- 9.Lukas 22:50-Johannes 4:23
- 10.Johannes 4:24-Johannes 9:9
- 11.Johannes 9:10-Johannes 18:2
- 12.Johannes 18:4-Handelingen 8:38
- 13.Handelingen 8:39-Handelingen 20:10
- 14.Handelingen 20:14-Romeinen 14:3
- 15.Romeinen 14:4-Filémon 1:17
- 16.Hebreeën 1:5-Openbaring 1:4
- 17.Openbaring 1:5-Openbaring 22:18
En alzo hij deze dingen in den zin had, ziet, de engel des Heeren verscheen hem in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids! wees niet bevreesd Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want hetgeen in haar ontvangen is, dat is uit den Heiligen Geest;
Jozef dan, opgewekt zijnde van den slaap, deed, gelijk de engel des Heeren hem bevolen had, en heeft zijn vrouw tot zich genomen;
Zeggende: Waar is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien Zijn ster in het Oosten, en zijn gekomen om Hem te aanbidden.
De koning Herodes nu, dit gehoord hebbende, werd ontroerd, en geheel Jeruzalem, met hem.
En zij zeiden tot hem: Te Bethlehem, in Judea gelegen; want alzo is geschreven door den profeet:
En in het huis gekomen zijnde, vonden zij het Kindeken met Maria, Zijn moeder, en nedervallende hebben zij Hetzelve aangebeden; en hun schatten opengedaan hebbende, brachten zij Hem geschenken: goud en wierook, en mirre.
Toen is tot hem uitgegaan Jeruzalem en geheel Judea, en het gehele land rondom de Jordaan;
En werden van hem gedoopt in de Jordaan, belijdende hun zonden.
Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na mij komt, is sterker dan ik, Wiens schoenen ik niet waardig ben Hem na te dragen; Die zal u met den Heiligen Geest en met vuur dopen.
Toen kwam Jezus van Galilea naar de Jordaan, tot Johannes, om van hem gedoopt te worden.
Doch Johannes weigerde Hem zeer, zeggende: Mij is nodig van U gedoopt te worden, en komt Gij tot mij?
Maar Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Laat nu af; want aldus betaamt ons alle gerechtigheid te vervullen. Toen liet hij van Hem af.
En Jezus, gedoopt zijnde, is terstond opgeklommen uit het water; en ziet, de hemelen werden Hem geopend, en hij zag den Geest Gods nederdalen, gelijk een duive, en op Hem komen.
En als Hij veertig dagen en veertig nachten gevast had, hongerde Hem ten laatste.
En de verzoeker, tot Hem gekomen zijnde, zeide: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg, dat deze stenen broden worden.
Toen nam Hem de duivel mede naar de heilige stad, en stelde Hem op de tinne des tempels;
En zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, werp Uzelven nederwaarts; want er is geschreven, dat Hij Zijn engelen van U bevelen zal, en dat zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger tijd Uw voet aan een steen aanstoot.
Jezus zeide tot hem: Er is wederom geschreven: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.
Wederom nam Hem de duivel mede op een zeer hogen berg, en toonde Hem al de koninkrijken der wereld, en hun heerlijkheid;
En zeide tot Hem: Al deze dingen zal ik U geven, indien Gij, nedervallende, mij zult aanbidden.
Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan, want er staat geschreven: Den Heere, uw God, zult gij aanbidden, en Hem alleen dienen.
Toen liet de duivel van Hem af; en ziet, de engelen zijn toegekomen, en dienden Hem.
Zij dan, terstond de netten verlatende, zijn Hem nagevolgd.
Zij dan, terstond verlatende het schip en hun vader, zijn Hem nagevolgd.
En Zijn gerucht ging van daar uit in geheel Syrie; en zij brachten tot Hem allen, die kwalijk gesteld waren, met verscheidene ziekten en pijnen bevangen zijnde, en van den duivel bezeten, en maanzieken en geraakten; en Hij genas dezelve.
En vele scharen volgden Hem na, van Galilea en van Dekapolis, en van Jeruzalem, en van Judea, en van over de Jordaan.
En Jezus, de schare ziende, is geklommen op een berg, en als Hij nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem.
Weest haastelijk welgezind jegens uw wederpartij, terwijl gij nog met hem op den weg zijt; opdat de wederpartij niet misschien u den rechter overlevere, en de rechter u den dienaar overlevere, en gij in de gevangenis geworpen wordt.
Maar Ik zeg u, dat gij den boze niet wederstaat; maar, zo wie u op de rechterwang slaat, keert hem ook de andere toe;
En zo iemand met u rechten wil, en uw rok nemen, laat hem ook den mantel;
En zo wie u zal dwingen een mijl te gaan, gaat met hem twee mijlen.
Wordt dan hun niet gelijk; want uw Vader weet, wat gij van node hebt, eer gij Hem bidt.
Of wat mens is er onder u, zo zijn zoon hem zou bidden om brood, die hem een steen zal geven?
En zo hij hem om een vis zou bidden, die hem een slang zal geven?
Indien dan gij, die boos zijt, weet uw kinderen goede gaven te geven, hoeveel te meer zal uw Vader, Die in de hemelen is, goede gaven geven dengenen, die ze van Hem bidden!
Toen Hij nu van den berg afgeklommen was, zijn Hem vele scharen gevolgd.
En ziet, een melaatse kwam, en aanbad Hem, zeggende: Heere! indien Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.
En Jezus, de hand uitstrekkende, heeft hem aangeraakt, zeggende: Ik wil, word gereinigd! En terstond werd hij van zijn melaatsheid gereinigd.
En Jezus zeide tot hem: Zie, dat gij dit niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester, en offer de gave, die Mozes geboden heeft, hun tot een getuigenis.
Als nu Jezus te Kapernaum ingegaan was, kwam tot Hem een hoofdman over honderd, biddende Hem,
En Jezus zeide tot hem: Ik zal komen en hem genezen.
Jezus nu, dit horende, heeft Zich verwonderd, en zeide tot dengenen, die Hem volgden: Voorwaar zeg Ik u, Ik heb zelfs in Israel zo groot een geloof niet gevonden.
En als het laat geworden was, hebben zij velen, van den duivel bezeten, tot Hem gebracht, en Hij wierp de boze geesten uit met den woorde, en Hij genas allen, die kwalijk gesteld waren;
En er kwam een zeker Schriftgeleerde tot Hem, en zeide tot Hem: Meester! ik zal U volgen, waar Gij ook henengaat.
En Jezus zeide tot hem: De vossen hebben holen, en de vogelen des hemels nesten; maar de Zoon des mensen heeft niet, waar Hij het hoofd nederlegge.
En een ander uit Zijn discipelen zeide tot Hem: Heere! laat mij toe, dat ik eerst heenga, en mijn vader begrave.
Doch Jezus zeide tot hem: Volg Mij, en laat de doden hun doden begraven.
En als Hij in het schip gegaan was, zijn Hem Zijn discipelen gevolgd.
En Zijn discipelen, bij Hem komende, hebben Hem opgewekt, zeggende: Heere, behoed ons, wij vergaan!
En de mensen verwonderden zich, zeggende: Hoedanig een is Deze, dat ook de winden en de zee Hem gehoorzaam zijn!
En als Hij over aan de andere zijde was gekomen in het land der Gergesenen, zijn Hem twee, van den duivel bezeten, ontmoet, komende uit de graven, die zeer wreed waren, alzo dat niemand door dien weg kon voorbij gaan.
En de duivelen baden Hem, zeggende: Indien Gij ons uitwerpt, laat ons toe, dat wij in die kudde zwijnen varen.
En ziet, de gehele stad ging uit, Jezus tegemoet; en als zij Hem zagen, baden zij, dat Hij uit hun landpalen wilde vertrekken.
En in het schip gegaan zijnde, voer Hij over en kwam in Zijn stad. En ziet, zij brachten tot Hem een geraakte, op een bed liggende.
En Jezus, van daar voortgaande, zag een mens in het tolhuis zitten, genaamd Mattheus; en zeide tot hem: Volg Mij. En hij opstaande, volgde Hem.
Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende: Waarom vasten wij en de Farizeen veel, en Uw discipelen vasten niet?
Als Hij deze dingen tot hen sprak, ziet, een overste kwam en aanbad Hem, zeggende: Mijn dochter is nu terstond gestorven, doch kom en leg Uw hand op haar, en zij zal leven.
En Jezus opgestaan zijnde, volgde hem, en Zijn discipelen.
(En ziet, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad had, komende tot Hem van achteren, raakte den zoom Zijns kleeds aan;
Zeide Hij tot hen: Vertrekt; want het dochtertje is niet dood, maar slaapt. En zij belachten Hem.
En als Jezus van daar voortging, zijn Hem twee blinden gevolgd, roepende en zeggende: Gij Zone Davids, ontferm U onzer!
En als Hij in huis gekomen was, kwamen de blinden tot Hem. En Jezus zeide tot hen: Gelooft gij, dat Ik dat doen kan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!
Maar zij, uitgegaan zijnde, hebben Hem ruchtbaar gemaakt door dat gehele land.
Als dezen nu uitgingen, ziet, zo brachten zij tot Hem een mens, die stom en van den duivel bezeten was.
Simon Kananites, en Judas Iskariot, die Hem ook verraden heeft.
En vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, en de ziel niet kunnen doden; maar vreest veel meer Hem, Die beide ziel en lichaam kan verderven in de hel.
Die u ontvangt, ontvangt Mij; en die Mij ontvangt, ontvangt Hem, Die Mij gezonden heeft.
En zeide tot hem: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?
En de Farizeen, dat ziende, zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd is te doen op den sabbat.
Maar Hij zeide tot hen: Hebt gij niet gelezen, wat David gedaan heeft, toen hem hongerde, en hun, die met hem waren?
Hoe hij gegaan is in het huis Gods, en de toonbroden gegeten heeft, die hem niet geoorloofd waren te eten, noch ook hun, die met hem waren, maar den priesteren alleen.
En ziet, er was een mens, die een dorre hand had, en zij vraagden Hem, zeggende: Is het ook geoorloofd op de sabbatdagen te genezen? (opdat zij Hem mochten beschuldigen).
En de Farizeen, uitgegaan zijnde, hielden te zamen raad tegen Hem, hoe zij Hem doden mochten.
Maar Jezus, dat wetende, vertrok van daar, en vele scharen volgden Hem, en Hij genas ze allen.
En Hij gebood hun scherpelijk, dat zij Hem niet openbaar maken zouden;
Ziet, Mijn Knecht, Welken Ik verkoren heb, Mijn Beminde, in Welken Mijn ziel een welbehagen heeft; Ik zal Mijn Geest op Hem leggen, en Hij zal het oordeel den heidenen verkondigen.
Toen werd tot Hem gebracht een van den duivel bezeten, die blind en stom was; en Hij genas hem, alzo dat de blinde en stomme beide sprak en zag.
En zo wie enig woord gesproken zal hebben tegen den Zoon des mensen, het zal hem vergeven worden; maar zo wie tegen den Heiligen Geest zal gesproken hebben, het zal hem niet vergeven worden, noch in deze eeuw, noch in de toekomende.
En als Hij nog tot de scharen sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende Hem te spreken.
En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende U te spreken.
Maar Hij, antwoordende, zeide tot dengene die Hem dat zeide: Wie is Mijn moeder, en wie zijn Mijn broeders?
En tot Hem vergaderden vele scharen, zodat Hij in een schip ging en nederzat, en al de schare stond op den oever.
En de discipelen tot Hem komende, zeiden tot Hem: Waarom spreekt Gij tot hen door gelijkenissen?
En de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden tot hem: Heere! hebt gij niet goed zaad in uw akker gezaaid? Van waar heeft hij dan dit onkruid?
En hij zeide tot hen: Een vijandig mens heeft dat gedaan. En de dienstknechten zeiden tot hem: Wilt gij dan, dat wij heengaan en datzelve vergaderen?
Toen nu Jezus de scharen van Zich gelaten had, ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende: Verklaar ons de gelijkenis van het onkruid des akkers.
En Jezus zeide tot hen: Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!
En zij werden aan Hem geergerd. Maar Jezus zeide tot hen: Een profeet is niet ongeeerd, dan in zijn vaderland, en in zijn huis.
En zeide tot zijn knechten: Deze is Johannes de Doper; hij is opgewekt van de doden, en daarom werken die krachten in Hem.
Want Herodes had Johannes gevangen genomen, en hem gebonden, en in den kerker gezet, om Herodias' wil, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder.
Want Johannes zeide tot hem: Het is u niet geoorloofd haar te hebben.
En willende hem doden, vreesde hij het volk, omdat zij hem hielden voor een profeet.
En de koning werd bedroefd; doch om de eden, en degenen, die met hem aanzaten, gebood hij, dat het haar zou gegeven worden;
En als Jezus dit hoorde, vertrok Hij van daar te scheep, naar een woeste plaats alleen; en de scharen, dat horende, zijn Hem te voet gevolgd uit de steden.
En als het nu avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze plaats is woest, en de tijd is nu voorbijgegaan; laat de scharen van U, opdat zij heengaan in de vlekken en zichzelven spijs kopen.
Doch zij zeiden tot Hem: Wij hebben hier niet, dan vijf broden en twee vissen.
En terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan, en voor Hem af te varen naar de andere zijde, terwijl Hij de scharen van Zich zou laten.
En de discipelen, ziende Hem op de zee wandelen, werden ontroerd, zeggende: Het is een spooksel! En zij schreeuwden van vrees.
En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere! indien Gij het zijt, zo gebied mij tot U te komen op het water.
En Jezus, terstond de hand uitstekende, greep hem aan, en zeide tot hem: Gij kleingelovige! waarom hebt gij gewankeld?
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Mattheüs 1:20-Mattheüs 14:31
- 2.Mattheüs 14:33-Mattheüs 25:28
- 3.Mattheüs 25:31-Markus 2:26
- 4.Markus 3:2-Markus 10:1
- 5.Markus 10:2-Markus 15:36
- 6.Markus 15:39-Lukas 7:43
- 7.Lukas 8:1-Lukas 14:5
- 8.Lukas 14:6-Lukas 22:49
- 9.Lukas 22:50-Johannes 4:23
- 10.Johannes 4:24-Johannes 9:9
- 11.Johannes 9:10-Johannes 18:2
- 12.Johannes 18:4-Handelingen 8:38
- 13.Handelingen 8:39-Handelingen 20:10
- 14.Handelingen 20:14-Romeinen 14:3
- 15.Romeinen 14:4-Filémon 1:17
- 16.Hebreeën 1:5-Openbaring 1:4
- 17.Openbaring 1:5-Openbaring 22:18
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (300)
- Exodus (123)
- Leviticus (131)
- Numberi (88)
- Deuteronomium (107)
- Jozua (48)
- Richteren (142)
- Ruth (7)
- 1 Samuël (202)
- 2 Samuël (177)
- 1 Koningen (179)
- 2 Koningen (167)
- 1 Kronieken (74)
- 2 Kronieken (163)
- Ezra (23)
- Nehemia (29)
- Esther (37)
- Job (138)
- Psalmen (184)
- Spreuken (61)
- Prediker (24)
- Hooglied (11)
- Jesaja (89)
- Jeremia (112)
- Klaagliederen (7)
- Ezechiël (73)
- Daniël (60)
- Hosea (25)
- Joël (3)
- Amos (6)
- Obadja (1)
- Jona (6)
- Micha (6)
- Nahum (3)
- Habakuk (5)
- Zefanja (3)
- Zacharia (12)
- Maleachi (4)
- Mattheüs (270)
- Markus (239)
- Lukas (339)
- Johannes (298)
- Handelingen (224)
- Romeinen (36)
- 1 Corinthiërs (18)
- 2 Corinthiër (13)
- Galaten (7)
- Efeziërs (11)
- Filippenzen (6)
- Colossenzen (15)
- 1 Thessalonicenzen (3)
- 2 Thessalonicenzen (7)
- 1 Timotheüs (3)
- 2 Timotheüs (7)
- Titus (1)
- Filémon (3)
- Hebreeën (32)
- Jakobus (9)
- 1 Petrus (9)
- 2 Petrus (5)
- 1 Johannes (38)
- 2 Johannes (2)
- Judas (3)
- Openbaring (41)