'Des' in de Bijbel
- 1.Genesis 1:14-Genesis 26:4
- 2.Genesis 26:25-Exodus 13:12
- 3.Exodus 13:13-Exodus 30:24
- 4.Exodus 30:28-Leviticus 3:7
- 5.Leviticus 3:11-Leviticus 14:18
- 6.Leviticus 14:23-Numberi 2:18
- 7.Numberi 2:25-Numberi 14:14
- 8.Numberi 14:17-Numberi 31:30
- 9.Numberi 31:35-Deuteronomium 13:9
- 10.Deuteronomium 13:15-Deuteronomium 33:16
- 11.Deuteronomium 33:17-Jozua 19:47
- 12.Jozua 19:50-Richteren 15:14
- 13.Richteren 15:19-1 Samuël 14:34
- 14.1 Samuël 14:38-2 Samuël 6:15
- 15.2 Samuël 6:16-1 Koningen 1:51
- 16.1 Koningen 2:3-1 Koningen 15:26
- 17.1 Koningen 15:29-2 Koningen 10:8
- 18.2 Koningen 10:9-2 Koningen 22:10
- 19.2 Koningen 22:11-1 Kronieken 21:29
- 20.1 Kronieken 21:30-2 Kronieken 9:11
- 21.2 Kronieken 9:16-2 Kronieken 28:7
- 22.2 Kronieken 28:9-Ezra 3:2
- 23.Ezra 3:3-Nehemia 12:38
- 24.Nehemia 12:46-Job 5:20
- 25.Job 5:23-Psalmen 8:7
- 26.Psalmen 8:8-Psalmen 58:10
- 27.Psalmen 59:2-Psalmen 113:3
- 28.Psalmen 114:7-Spreuken 10:20
- 29.Spreuken 10:21-Spreuken 21:20
- 30.Spreuken 21:25-Jesaja 4:6
- 31.Jesaja 5:8-Jesaja 34:10
- 32.Jesaja 34:16-Jesaja 66:16
- 33.Jesaja 66:20-Jeremia 21:10
- 34.Jeremia 21:11-Jeremia 35:12
- 35.Jeremia 36:2-Jeremia 51:50
- 36.Jeremia 51:51-Ezechiël 17:1
- 37.Ezechiël 17:5-Ezechiël 37:15
- 38.Ezechiël 37:26-Daniël 4:21
- 39.Daniël 4:22-Amos 4:4
- 40.Amos 5:18-Zacharia 8:7
- 41.Zacharia 8:9-Maleachi 4:5
En God zeide: Dat er lichten zijn in het uitspansel des hemels, om scheiding te maken tussen den dag en tussen den nacht; en dat zij zijn tot tekenen en tot gezette tijden, en tot dagen en jaren!
En dat zij zijn tot lichten in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde! En het was alzo.
God dan maakte die twee grote lichten; dat grote licht tot heerschappij des daags, en dat kleine licht tot heerschappij des nachts; ook de sterren.
En God stelde ze in het uitspansel des hemels, om licht te geven op de aarde.
En God zeide: Dat de wateren overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; en het gevogelte vliege boven de aarde, in het uitspansel des hemels!
En God maakte het wild gedierte der aarde naar zijn aard, en het vee naar zijn aard, en al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard. En God zag, dat het goed was.
En God zeide: Laat Ons mensen maken, naar Ons beeld, naar Onze gelijkenis; en dat zij heerschappij hebben over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over het vee, en over de gehele aarde, en over al het kruipend gedierte, dat op de aarde kruipt.
En God zegende hen, en God zeide tot hen: Weest vruchtbaar, en vermenigvuldigt, en vervult de aarde, en onderwerpt haar, en hebt heerschappij over de vissen der zee, en over het gevogelte des hemels, en over al het gedierte, dat op de aarde kruipt!
Maar aan al het gedierte der aarde, en aan al het gevogelte des hemels, en aan al het kruipende gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik al het groene kruid tot spijze gegeven. En het was alzo.
Dit zijn de geboorten des hemels en der aarde, als zij geschapen werden; ten dage als de HEERE God de aarde en den hemel maakte.
En allen struik des velds, eer hij in de aarde was, en al het kruid des velds, eer het uitsproot; want de HEERE God had niet doen regenen op de aarde, en er was geen mens geweest, om den aardbodem te bouwen.
En de HEERE God had den mens geformeerd uit het stof der aarde, en in zijn neusgaten geblazen de adem des levens; alzo werd de mens tot een levende ziel.
En de HEERE God had alle geboomte uit het aardrijk doen spruiten, begeerlijk voor het gezicht, en goed tot spijze; en den boom des levens in het midden van den hof, en de boom der kennis des goeds en des kwaads.
Maar van den boom der kennis des goeds en des kwaads, daarvan zult gij niet eten; want ten dage, als gij daarvan eet, zult gij den dood sterven.
Want als de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou; en zoals Adam alle levende ziel noemen zoude, dat zou haar naam zijn.
Zo had Adam genoemd de namen van al het vee, en van het gevogelte des hemels, en van al het gedierte des velds; maar voor de mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware.
De slang nu was listiger dan al het gedierte des velds, hetwelk de HEERE God gemaakt had; en zij zeide tot de vrouw: Is het ook, dat God gezegd heeft: Gijlieden zult niet eten van allen boom dezes hofs?
Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.
En zij hoorden de stem van den HEERE God, wandelende in den hof, aan de wind des daags. Toen verborg zich Adam en zijn vrouw voor het aangezicht van den HEERE God, in het midden van het geboomte des hofs.
Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan hebt, zo zijt gij vervloekt boven al het vee, en boven al het gedierte des velds! Op uw buik zult gij gaan, en stof zult gij eten, al de dagen uws levens.
Ook zal het u doornen en distelen voortbrengen, en gij zult het kruid des velds eten.
Toen zeide de HEERE God: Ziet, de mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het kwaad! Nu dan, dat hij zijn hand niet uitsteke, en neme ook van den boom des levens, en ete, en leve in eeuwigheid.
En Hij dreef de mens uit; en stelde cherubim tegen het oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, dat zich omkeerde, om te bewaren den weg van den boom des levens.
En het geschiedde ten einde van enige dagen, dat Kain van de vrucht des lands den HEERE offer bracht.
En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem.
En Kain ging uit van het aangezicht des HEEREN; en hij woonde in het land Nod, ten oosten van Eden.
En denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde zijn naam Enos. Toen begon men den naam des HEEREN aan te roepen.
En de HEERE zag, dat de boosheid des mensen menigvuldig was op de aarde, en al het gedichtsel der gedachten zijns harten te allen dage alleenlijk boos was.
En de HEERE zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen van den aardbodem, van den mens tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels toe; want het berouwt Mij, dat Ik hen gemaakt heb.
Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van onder den hemel te verderven; al wat op de aarde is, zal den geest geven.
Van het gevogelte naar zijn aard, en van het vee naar zijn aard, van al het kruipend gedierte des aardbodems naar zijn aard, twee van elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden.
Ook van het gevogelte des hemels zeven en zeven, het mannetje en het wijfje, om zaad levend te houden op de ganse aarde.
Zo ging Noach, en zijn zonen, en zijn huisvrouw, en de vrouwen zijner zonen met hem in de ark, vanwege de wateren des vloeds.
En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren des vloeds op de aarde waren.
In het zeshonderdste jaar des levens van Noach, in de tweede maand, op de zeventiende dag der maand, op dezen zelfden dag zijn alle fonteinen des groten afgronds opengebroken, en de sluizen des hemels geopend.
En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen er twee en twee tot Noach in de ark.
Al wat een adem des geestes des levens in zijn neusgaten had, van alles wat op het droge was, is gestorven.
Alzo werd verdelgd al wat bestond, dat op den aardbodem was, van den mens aan tot het vee, tot het kruipend gedierte, en tot het gevogelte des hemels, en zij werden verdelgd van de aarde; doch Noach alleen bleef over, en wat met hem in de ark was.
Ook werden de fonteinen des afgronds, en de sluizen des hemels gesloten, en de plasregen van den hemel werd opgehouden.
En de HEERE rook dien liefelijken reuk, en de HEERE zeide in Zijn hart: Ik zal voortaan den aardbodem niet meer vervloeken om des mensen wil; want het gedichtsel van 's mensen hart is boos van zijn jeugd aan; en Ik zal voortaan niet meer al het levende slaan, gelijk als Ik gedaan heb.
En uw vrees, en uw verschrikking zij over al het gedierte der aarde, en over al het gevogelte des hemels; in al wat zich op den aardbodem roert, en in alle vissen der zee; zij zijn in uw hand overgegeven.
En voorwaar, Ik zal uw bloed, het bloed uwer zielen eisen; van de hand van alle gedierte zal Ik het eisen; ook van de hand des mensen, van de hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen eisen.
Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door den mens vergoten worden; want God heeft den mens naar Zijn beeld gemaakt.
En Ik richt Mijn verbond op met u, dat niet meer alle vlees door de wateren des vloeds zal worden uitgeroeid; en dat er geen vloed meer zal zijn, om de aarde te verderven.
En God zeide: Dit is het teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden, en tussen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten.
Mijn boog heb Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen Mij en tussen de aarde.
Zo zeide dan God tot Noach: Dit is het teken des verbonds, dat Ik opgericht heb tussen Mij en tussen alle vlees, dat op de aarde is.
Hij was een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN; daarom wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het aangezicht des HEEREN.
En Heber werden twee zonen geboren; des enen naam was Peleg; want in zijn dagen is de aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan.
En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen alle geslachten des aardrijks gezegend worden.
En hij brak op van daar naar het gebergte, tegen het oosten van Beth-El, en hij sloeg zijn tent op, zijnde Beth-El tegen het westen, en Ai tegen het oosten; en hij bouwde aldaar den HEERE een altaar, en riep den naam des HEEREN aan.
Tot de plaats des altaars, dat hij in het eerst daar gemaakt had; en Abram heeft aldaar den Naam des HEEREN aangeroepen.
En Lot hief zijn ogen op, en hij zag de ganse vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer de HEERE Sodom en Gomorra verdorven had, was zij als de hof des HEEREN, als Egypteland, als gij komt te Zoar.
En hij verdeelde zich tegen hen des nachts, hij en zijn knechten, en sloeg ze; en hij jaagde hen na tot Hoba toe, hetwelk is ter linkerhand van Damaskus.
En de koning van Sodom toog uit, hem tegemoet (nadat hij wedergekeerd was van het slaan van Kedor-Laomer, en van de koningen, die met hem waren), tot het dal Schave, dat is, het dal des konings.
En Melchizedek, koning van Salem, bracht voort brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten Gods.
Na deze dingen geschiedde het woord des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot.
En ziet, het woord des HEEREN was tot hem, zeggende: Deze zal uw erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn.
En de Engel des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, aan de fontein op den weg van Sur.
Toen zeide de Engel des HEEREN tot haar: Keer weder tot uw vrouw, en verneder u onder haar handen.
Voorts zeide de Engel des HEEREN tot haar: Ik zal uw zaad grotelijks vermenigvuldigen, zodat het vanwege de menigte niet zal geteld worden.
Ook zeide des HEEREN Engel tot haar: Zie, gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult zijn naam Ismael noemen, omdat de HEERE uw verdrukking aangehoord heeft.
En zij noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God des aanziens! want zij zeide: Heb ik ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet?
En alle mannen van zijn huis, de ingeborenen des huizes, en de gekochten met geld, van den vreemde af, werden met hem besneden.
En Hij zeide: Ik zal voorzeker weder tot u komen, omtrent dezen tijd des levens; en zie, Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde het aan de deur der tent, welke achter Hem was.
Zou iets voor den HEERE te wonderlijk zijn? Ter gezetter tijd zal Ik tot u wederkomen, omtrent dezen tijd des levens, en Sara zal een zoon hebben!
Want Ik heb hem gekend, opdat hij zijn kinderen en zijn huis na hem zoude bevelen, en zij den weg des HEEREN houden, om te doen gerechtigheid en gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, hetgeen Hij over hem gesproken heeft.
Toen keerden die mannen het aangezicht van daar, en gingen naar Sodom; maar Abraham bleef nog staande voor het aangezicht des HEEREN.
Want wij gaan deze plaats verderven, omdat haar geroep groot geworden is voor het aangezicht des HEEREN, en de HEERE ons uitgezonden heeft, om haar te verderven.
Maar hij vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de hand zijner vrouw, en de hand zijner twee dochteren, om de verschoning des HEEREN over hem; en zij brachten hem uit, en stelden hem buiten de stad.
En Hij keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas des lands.
En Abraham maakte zich deszelven morgens vroeg op, naar de plaats, waar hij voor het aangezicht des HEEREN gestaan had.
En het geschiedde des anderen daags, dat de eerstgeborene zeide tot de jongste: Zie, ik heb gisteren nacht bij mijn vader gelegen; laat ons ook dezen nacht hem wijn te drinken geven; ga dan in, lig bij hem, opdat wij van onzen vader zaad in het leven behouden.
Maar God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij zeide tot hem: Zie, gij zijt dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd.
Toen stond Abimelech des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en sprak al deze woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer.
Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder; ook gaf hij haar het kind, en zond haar weg. En zij ging voort, en dwaalde in de woestijn Ber-seba.
En God hoorde de stem van den jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel, en zeide tot haar: Wat is u, Hagar? Vrees niet; want God heeft naar des jongens stem gehoord, ter plaatse, waar hij is.
En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des HEEREN, des eeuwigen Gods, aan.
Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en zadelde zijn ezel, en nam twee van zijn jongeren met zich, en Izak zijn zoon; en hij kloofde hout tot het brandoffer, en maakte zich op, en ging naar de plaats, die God hem gezegd had.
En Abraham nam het hout des brandoffers, en legde het op Izak, zijn zoon; en hij nam het vuur en het mes in zijn hand, en zij beiden gingen samen.
Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, hier ben ik!
En Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het voorzien! Waarom heden ten dage gezegd wordt: Op den berg des HEEREN zal het voorzien worden!
Toen riep de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male van den hemel;
Voorzeker zal Ik u grotelijks zegenen, en uw zaad zeer vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en als het zand, dat aan den oever der zee is; en uw zaad zal de poorten zijner vijanden erfelijk bezitten.
En het leven van Sara was honderd zeven en twintig jaren; dit waren de jaren des levens van Sara.
Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor het volk des lands, voor de zonen Heths;
Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht van het volk des lands;
En hij sprak tot Efron, voor de oren van het volk des lands, zeggende: Trouwens, zijt gij het? lieve, hoor mij; ik zal het geld des akkers geven; neem het van mij, zo zal ik mijn dode aldaar begraven.
En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de spelonk des akkers van Machpela, tegenover Mamre, hetwelk is Hebron, in het land Kanaan.
Opdat ik u doe zweren bij den HEERE, den God des hemels, en den God der aarde, dat gij voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren der Kanaanieten, in het midden van welke ik woon;
De HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis en uit het land mijner maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende: Aan uw zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor uw aangezicht zenden, dat gij voor mijn zoon van daar een vrouw neemt.
En hij deed de kemelen nederknielen buiten de stad, bij een waterput, des avondtijds, ten tijde, als de putsters uitkwamen.
En hij zeide: Kom in, gij, gezegende des HEEREN! waarom zoudt gij buiten staan? want ik heb het huis bereid, en de plaats voor de kemelen.
En ik neigde mijn hoofd, en aanbad de HEERE; en ik loofde den HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den rechten weg geleid had, om de dochter des broeders van mijn heer voor zijn zoon te nemen.
Toen aten en dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren; en zij vernachtten, en zij stonden des morgens op, en hij zeide: Laat mij trekken tot mijn heer!
Dit nu zijn de dagen der jaren des levens van Abraham, welke hij geleefd heeft, honderd vijf en zeventig jaren.
En Abraham gaf den geest en stierf, in goede ouderdom, oud en des levens zat, en hij werd tot zijn volken verzameld.
En dit zijn de jaren des levens van Ismael, honderd zeven en dertig jaren; en hij gaf den geest, en stierf, en hij werd verzameld tot zijn volken.
En Ik zal uw zaad vermenigvuldigen, als de sterren des hemels, en zal aan uw zaad al deze landen geven; en in uw zaad zullen gezegend worden alle volken der aarde,
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 1:14-Genesis 26:4
- 2.Genesis 26:25-Exodus 13:12
- 3.Exodus 13:13-Exodus 30:24
- 4.Exodus 30:28-Leviticus 3:7
- 5.Leviticus 3:11-Leviticus 14:18
- 6.Leviticus 14:23-Numberi 2:18
- 7.Numberi 2:25-Numberi 14:14
- 8.Numberi 14:17-Numberi 31:30
- 9.Numberi 31:35-Deuteronomium 13:9
- 10.Deuteronomium 13:15-Deuteronomium 33:16
- 11.Deuteronomium 33:17-Jozua 19:47
- 12.Jozua 19:50-Richteren 15:14
- 13.Richteren 15:19-1 Samuël 14:34
- 14.1 Samuël 14:38-2 Samuël 6:15
- 15.2 Samuël 6:16-1 Koningen 1:51
- 16.1 Koningen 2:3-1 Koningen 15:26
- 17.1 Koningen 15:29-2 Koningen 10:8
- 18.2 Koningen 10:9-2 Koningen 22:10
- 19.2 Koningen 22:11-1 Kronieken 21:29
- 20.1 Kronieken 21:30-2 Kronieken 9:11
- 21.2 Kronieken 9:16-2 Kronieken 28:7
- 22.2 Kronieken 28:9-Ezra 3:2
- 23.Ezra 3:3-Nehemia 12:38
- 24.Nehemia 12:46-Job 5:20
- 25.Job 5:23-Psalmen 8:7
- 26.Psalmen 8:8-Psalmen 58:10
- 27.Psalmen 59:2-Psalmen 113:3
- 28.Psalmen 114:7-Spreuken 10:20
- 29.Spreuken 10:21-Spreuken 21:20
- 30.Spreuken 21:25-Jesaja 4:6
- 31.Jesaja 5:8-Jesaja 34:10
- 32.Jesaja 34:16-Jesaja 66:16
- 33.Jesaja 66:20-Jeremia 21:10
- 34.Jeremia 21:11-Jeremia 35:12
- 35.Jeremia 36:2-Jeremia 51:50
- 36.Jeremia 51:51-Ezechiël 17:1
- 37.Ezechiël 17:5-Ezechiël 37:15
- 38.Ezechiël 37:26-Daniël 4:21
- 39.Daniël 4:22-Amos 4:4
- 40.Amos 5:18-Zacharia 8:7
- 41.Zacharia 8:9-Maleachi 4:5
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (163)
- Exodus (225)
- Leviticus (208)
- Numberi (233)
- Deuteronomium (177)
- Jozua (119)
- Richteren (98)
- Ruth (5)
- 1 Samuël (154)
- 2 Samuël (106)
- 1 Koningen (173)
- 2 Koningen (178)
- 1 Kronieken (119)
- 2 Kronieken (233)
- Ezra (56)
- Nehemia (57)
- Esther (79)
- Job (109)
- Psalmen (267)
- Spreuken (176)
- Prediker (40)
- Hooglied (8)
- Jesaja (218)
- Jeremia (313)
- Klaagliederen (22)
- Ezechiël (224)
- Daniël (91)
- Hosea (23)
- Joël (19)
- Amos (20)
- Obadja (2)
- Jona (10)
- Micha (17)
- Nahum (3)
- Habakuk (9)
- Zefanja (16)
- Zacharia (55)
- Maleachi (14)
- Mattheüs (116)
- Markus (64)
- Lukas (111)
- Johannes (54)
- Handelingen (116)
- Romeinen (49)
- 1 Corinthiërs (37)
- 2 Corinthiër (26)
- Galaten (14)
- Efeziërs (17)
- Filippenzen (13)
- Colossenzen (11)
- 1 Thessalonicenzen (11)
- 2 Thessalonicenzen (7)
- 1 Timotheüs (12)
- 2 Timotheüs (6)
- Titus (3)
- Filémon (1)
- Hebreeën (46)
- Jakobus (16)
- 1 Petrus (14)
- 2 Petrus (6)
- 1 Johannes (7)
- 2 Johannes (1)
- Judas (3)
- Openbaring (73)
Verwante onderwerpen
- Aanbieden Van Granen En Plengoffers
- Altaar Van De Heer
- Altaren Bouwen
- Beslissingen Nemen
- Genoemde Profeten Van De Heer
- God Dodend
- God Verschijnt In Vuur
- Gods Hand
- Gods Stem
- Gods Woord Is Rechtvaardig
- Goud
- Hand Van God
- Het Bronzen Altaar Opzetten
- Juiste Maatregelen
- Koningen Dienen
- Mensenetende Dieren
- Nacht
- Ochtend
- Offer Op Het Bronzen Altaar
- Olie Op Offers
- Priesters Die Verzoenen
- Staan
- Theofanie
- Troon
- Vroeg Opstaan
- Woord Van God
- Zij Die Vroeg Opstonden