Want gelijk hij bedacht heeft in zijn ziel, alzo zal hij tot u zeggen: Eet en drink! maar zijn hart is niet met u;

De vader des rechtvaardigen zal zich zeer verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden.

Laat uw vader zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die u gebaard heeft.

Mijn zoon! geef mij uw hart, en laat uw ogen mijn wegen bewaren.

In zijn einde zal hij als een slang bijten, en steken als een adder.

En gij zult zijn, gelijk een, die in het hart van de zee slaapt; en gelijk een, die in het opperste van den mast slaapt.

Want een hoer is een diepe gracht, en een vreemde vrouw is een enge put.

Zie den wijn niet aan, als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat;

Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, zo zult gij scherpelijk letten op dengene, die voor uw aangezicht is.

Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven.

Vermoei u niet om rijk te worden; sta af van uw vernuft.

Ook loert zij als een rover; en zij vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen.

Bij wien is wee? bij wien och arme? bij wien gekijf? bij wien het beklag? bij wien wonden zonder oorzaak? bij wien de roodheid der ogen?

Koop de waarheid, en verkoop ze niet, mitsgaders wijsheid, en tucht, en verstand.

Zijt niet onder de wijnzuipers, noch onder de vleesvreters;

Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft; en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is.

Bij degenen, die bij den wijn vertoeven; bij degenen, die komen om gemengde drank na te zoeken.

Uw ogen zullen naar vreemde vrouwen zien, en uw hart zal verkeerdheden spreken.

Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken gelijk een arend, die naar den hemel vliegt.

Hoor gij, mijn zoon! en word wijs, en richt uw hart op den weg.

Uw hart zij niet nijdig over de zondaren; maar zijt ten allen dage in de vreze des HEEREN.

Begeef uw hart tot de tucht, en uw oren tot de redenen der wetenschap.

Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering doet verscheurde klederen dragen.

En zet een mes aan uw keel, indien gij een gulzig mens zijt;

Eet het brood niet desgenen, die boos is van oog, en wees niet belust op zijn smakelijke spijzen;

Gij zult hem met de roede slaan, en zijn ziel van de hel redden.

Men heeft mij geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken!

Zet de oude palen niet terug; en kom op de akkers der wezen niet;

Spreek niet voor het oor van een zot, want hij zou het verstand uwer woorden verachten.

Mijn zoon! zo uw hart wijs is, mijn hart zal blijde zijn, ja, ik.

Want hun Verlosser is sterk; Die zal hun twistzaak tegen u twisten.

Laat u niet gelusten zijner smakelijke spijzen, want het is een leugenachtig brood.

Want zekerlijk, er is een beloning; en uw verwachting zal niet afgesneden worden.

En mijn nieren zullen van vreugde opspringen, als uw lippen billijkheden spreken zullen.

Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij uitspuwen; en gij zoudt uw liefelijke woorden verderven.