Meest Populaire Bijbelverzen in Spreuken
-
Hoofdstuk
Spreuken Rang:
Leer den jongen de eerste beginselen naar den eis zijns wegs; als hij ook oud zal geworden zijn, zal hij daarvan niet afwijken.
De vrees des HEEREN is het beginsel der wetenschap; de dwazen verachten wijsheid en tucht.
Aleph. Wie zal een deugdelijke huisvrouw vinden? Want haar waardij is verre boven de robijnen.
Er is een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
Behoed uw hart boven al wat te bewaren is, want daaruit zijn de uitgangen des levens.
Als er geen profetie is, wordt het volk ontbloot; maar welgelukzalig is hij, die de wet bewaart.
Want gelijk hij bedacht heeft in zijn ziel, alzo zal hij tot u zeggen: Eet en drink! maar zijn hart is niet met u;
Om aan te nemen onderwijs van goed verstand, gerechtigheid, en recht, en billijkheden;
De vreze des HEEREN is het beginsel der wijsheid, en de wetenschap der heiligen is verstand.
Een blij hart zal een medicijn goed maken; maar een verslagen geest zal het gebeente verdrogen.
Om den slechten kloekzinnigheid te geven, den jongeling wetenschap en bedachtzaamheid.
Die zijn overtredingen bedekt, zal niet voorspoedig zijn; maar die ze bekent en laat, zal barmhartigheid verkrijgen.
Een zacht antwoord keert de grimmigheid af; maar een smartend woord doet den toorn oprijzen.
Die zijn roede inhoudt, haat zijn zoon; maar die hem liefheeft, zoekt hem vroeg met tuchtiging.
Een vriend heeft te aller tijd lief; en een broeder wordt in de benauwdheid geboren.
De baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart.
Om te verstaan een spreuk en de uitlegging, de woorden der wijzen en hun raadselen.
De wijsheid is het voornaamste; verkrijg dan wijsheid, en verkrijg verstand met al uw bezitting.
Verkrijg wijsheid, verkrijg verstand; vergeet niet, en wijk niet van de redenen mijns monds.
Schin. De bevalligheid is bedrog, en de schoonheid ijdelheid; maar een vrouw, die den HEERE vreest, die zal geprezen worden.
Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.
Mijn zoon! zo gij mijn redenen aanneemt, en mijn geboden bij u weglegt;
Dood en leven zijn in het geweld der tong; en een ieder, die ze liefheeft, zal haar vrucht eten.
Een man, die vrienden heeft, heeft zich vriendelijk te houden; want er is een liefhebber, die meer aankleeft dan een broeder.
De wijn is een spotter, de sterke drank is woelachtig; al wie daarin dwaalt, zal niet wijs zijn.
Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder oorzaak;
Die verstandeloos is, veracht zijn naaste; maar een man van groot verstand zwijgt stil.
In het hart des mans zijn veel gedachten; maar de raad des HEEREN, die zal bestaan.
Welgelukzalig is de mens, die wijsheid vindt, en de mens, die verstandigheid voortbrengt!
Die een vrouw gevonden heeft, heeft een goede zaak gevonden, en hij heeft welgevallen getrokken van den HEERE.
Des konings hart is in de hand des HEEREN als waterbeken. Hij neigt het tot al wat Hij wil.
Laat ons hen levend verslinden, als het graf; ja, geheel en al, gelijk die in den kuil nederdalen;
Die met de wijzen omgaat, zal wijs worden; maar die der zotten metgezel is, zal verbroken worden.
Mijn zoon! merk op mijn woorden, neig uw oor tot mijn redenen.
Wie de tucht liefheeft, die heeft de wetenschap lief; maar wie de bestraffing haat, is onvernuftig.
De mond des rechtvaardigen is een springader des levens; maar het geweld bedekt den mond der goddelozen.
Want de HEERE zal hun twistzaak twisten, en Hij zal dengenen, die hen beroven, de ziel roven.
De dwaasheid is in het hart des jongen gebonden; de roede der tucht zal ze verre van hem wegdoen.
Des wijzen leer is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods.
Maar het pad der rechtvaardigen is gelijk een schijnend licht, voortgaande en lichtende tot den vollen dag toe.
Als een erfenis in het eerste verhaast wordt, zo zal haar laatste niet gezegend worden.
In de overtreding der lippen is de strik des bozen; maar de rechtvaardige zal uit de benauwdheid uitkomen.
Opdat gij het pad des levens niet zoudt wegen, zijn haar gangen ongestadig, dat gij het niet merkt.
Gij slechten! hoe lang zult gij de slechtigheid beminnen, en de spotters voor zich de spotternij begeren, en de zotten wetenschap haten?
Een broeder is wederspanniger dan een sterke stad; en de geschillen zijn als een grendel van een paleis.
Neemt Mijn tucht aan, en niet zilver, en wetenschap, meer dan het uitgelezen uitgegraven goud.
De vader des rechtvaardigen zal zich zeer verheugen; en die een wijzen zoon gewint, zal zich over hem verblijden.
Keert u tot Mijn bestraffing; ziet, Ik zal Mijn Geest ulieden overvloediglijk uitstorten; Ik zal Mijn woorden u bekend maken.
Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad;
Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.
Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; maar die getrouw is van geest, bedekt de zaak.
Een ieder wordt van de vrucht des monds met goed verzadigd; en de vergelding van des mensen handen zal hij tot zich wederbrengen.
Beter is een gerecht van groen moes, waar ook liefde is, dan een gemeste os, en haat daarbij.
Dewijl Ik geroepen heb, en gijlieden geweigerd hebt; Mijn hand uitgestrekt heb, en er niemand was, die opmerkte;
Een windhond van goede lenden, of een bok; en een koning, die niet tegen te staan is.
De wijze vreest, en wijkt van het kwade; maar de zot is oplopende toornig, en zorgeloos.
De wijze beklimt de stad der geweldigen, en werpt de sterkte huns vertrouwens neder.
Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.
Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden;
Want door Mij zullen uw dagen vermenigvuldigen, en de jaren des levens zullen u toegedaan worden.
Zo zal uw armoede u overkomen als een wandelaar, en uw gebrek als een gewapend man.
De rechtvaardige, wankelende voor het aangezicht des goddelozen, is een beroerde fontein, en verdorven springader.
Maar voor degenen, die hem bestraffen, zal liefelijkheid zijn; en de zegen des goeds zal op hem komen.
Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.
Want wijsheid is beter dan robijnen, en al wat men begeren mag, is met haar niet te vergelijken.
Van de vrucht van ieders mond zal zijn buik verzadigd worden; hij zal verzadigd worden van de inkomst zijner lippen.
Als iemand voor een vreemde borg geworden is, hij zal zekerlijk verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, is zeker.
Een aangename huisvrouw houdt de eer vast, gelijk de geweldigen den rijkdom vasthouden.
Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.
Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren.
Het is beter nederig van geest te zijn met de zachtmoedigen, dan roof te delen met de hovaardigen.
Die een kuil graaft, zal er in vallen, en die een steen wentelt, op hem zal hij wederkeren.
Want de HEERE kastijdt dengene, dien Hij liefheeft, ja, gelijk een vader den zoon, in denwelken hij een welbehagen heeft.
Die het gekijf liefheeft, heeft de overtreding lief; die zijn deur verhoogt, zoekt verbreking.
Wanneer uw vreze komt gelijk een verwoesting, en uw verderf aankomt als een wervelwind; wanneer u benauwdheid en angst overkomt;
In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden; maar op den rug des verstandelozen de roede.
De toorn des dwazen wordt ten zelven dage bekend; maar die kloekzinnig is, bedekt de schande.
Het pad tot het leven is desgenen die de tucht bewaart; maar die de bestraffing verlaat, doet dwalen.
Die waarheid voortbrengt, maakt gerechtigheid bekend; maar een getuige der valsheden, bedrog.
Een weinig slapens, een weinig sluimerens, een weinig handvouwens, al nederliggende;
Zo zullen uw schuren met overvloed vervuld worden, en uw perskuipen van most overlopen.
Die haastig is tot toorn, zal dwaasheid doen; en een man van schandelijke verdichtselen zal gehaat worden.
De goddeloze doet een vals werk; maar voor degene, die gerechtigheid zaait, is trouwe loon.
Die den haat bedekt, is van valse lippen, en die een kwaad gerucht voortbrengt, is een zot.
De wijze van hart zal verstandig genoemd worden; en de zoetheid der lippen zal de lering vermeerderen.
Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad;
Die op het woord verstandelijk let, zal het goede vinden; en die op den HEERE vertrouwt, is welgelukzalig.
De tong des rechtvaardigen is uitgelezen zilver; het hart der goddelozen is weinig waard.
Alzo is de gerechtigheid ten leven, gelijk die het kwade najaagt, naar zijn dood jaagt.
De verkeerden van hart zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg zijn Zijn welgevallen.
Indien gij wijs zijt, gij zijt wijs voor uzelven; en zijt gij een spotter, gij zult het alleen dragen.
Hand aan hand zal de boze niet onschuldig zijn; maar het zaad der rechtvaardigen zal ontkomen.
Laat uw vader zich verblijden, ook uw moeder; en laat haar zich verheugen, die u gebaard heeft.
Wie op zijn rijkdom vertrouwt, die zal vallen; maar de rechtvaardigen zullen groenen als loof.
Maar die naar Mij hoort, zal zeker wonen, en hij zal gerust zijn van de vreze des kwaads.
De slechten erven dwaasheid; maar de kloekzinnigen zullen zich met wetenschap kronen.
Den rechtvaardigen zal geen leed wedervaren; maar de goddelozen zullen met kwaad vervuld worden.
Bekommernis in het hart des mensen buigt het neder; maar een goed woord verblijdt het.
Want de drukking der melk brengt boter voort, en de drukking van den neus brengt bloed voort, en de drukking des toorns brengt twist voort.
Zij zal uw hoofd een aangenaam toevoegsel geven, een sierlijke kroon zal zij u leveren.
Des rijken goed is een stad zijner sterkte; de armoede der geringen is hun verstoring.
Want de afkering der slechten zal hen doden, en de voorspoed der zotten zal hen verderven.
De wens des mensen is zijn weldadigheid; maar de arme is beter dan een leugenachtig man.
Zij is kostelijker dan robijnen en al; wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken.
De vreze des HEEREN is ten leven; want men zal verzadigd zijnde vernachten; met het kwaad zal men niet bezocht worden.
Wie het goede vroeg nazoekt, zoekt welgevalligheid; maar wie het kwade natracht, dien zal het overkomen.
Bedrog is in het hart dergenen, die kwaad smeden; maar degenen die vrede raden, hebben blijdschap.
De mond des rechtvaardigen brengt overvloediglijk wijsheid voort; maar de tong der verkeerdheden zal uitgeroeid worden.
Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden;
De vreze des goddelozen, die zal hem overkomen; maar de begeerte der rechtvaardigen zal God geven.
In het pad der gerechtigheid is het leven; en in den weg van haar voetpad is de dood niet.
De lippen des rechtvaardigen voeden er velen; maar de dwazen sterven door gebrek van verstand.
Hoor, mijn zoon! en neem mijn redenen aan, en de jaren des levens zullen u vermenigvuldigd worden.
Armoede en schande is desgenen, die de tucht verwerpt; maar die de bestraffing waarneemt; zal geeerd worden.
Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid.
Wie koren inhoudt, dien vloekt het volk; maar de zegening zal zijn over het hoofd des verkopers.
De rechtvaardige is voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet hen dwalen.
Wie verdraaid is van hart, zal het goede niet vinden; en die verkeerd is met zijn tong, zal in het kwaad vallen.
Want haar koophandel is beter dan de koophandel van zilver, en haar inkomst dan het uitgegraven goud.
Het verstand dergenen, die het bezitten, is een springader des levens; maar de tucht der dwazen is dwaasheid.
Die zijn naaste veracht, zondigt; maar die zich der nederigen ontfermt, die is welgelukzalig.
Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg zijn.
Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan, die hun paden recht maken, zeggende:
De dwaasheid is den verstandeloze blijdschap; maar een man van verstand zal recht wandelen.
Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.
Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij:
Een man heeft blijdschap in het antwoord zijns monds; en hoe goed is een woord op zijn tijd!
En ziet, een vrouw ontmoette hem in hoerenversiersel, en met het hart op haar hoede;
En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem:
Zij is een boom des levens dengenen, die ze aangrijpen, en elkeen, die ze vasthoudt, wordt gelukzalig.
Tweeerlei weegsteen is den HEERE een gruwel, en de bedriegelijke weegschaal is niet goed.
Het kwaad zal de zondaars vervolgen; maar den rechtvaardige zal men goed vergelden.
Als de wijsheid in uw hart zal gekomen zijn, en de wetenschap voor uw ziel zal liefelijk zijn;
Het hart eens wijzen maakt zijn mond verstandig, en zal op zijn lippen de lering vermeerderen.
Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.
Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen;
Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen.
In de vreze des HEEREN is een sterk vertrouwen, en Hij zal Zijn kinderen een Toevlucht wezen.
Het hart des rechtvaardigen bedenkt zich, om te antwoorden; maar de mond der goddelozen zal overvloediglijk kwade dingen uitstorten.
Ik ging voorbij den akker eens luiaards, en voorbij den wijngaard van een verstandeloos mens;
Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren.
De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.
Zo zal de bedachtzaamheid over u de wacht houden, de verstandigheid zal u behoeden;
In allen smartelijke arbeid is overschot; maar het woord der lippen strekt alleen tot gebrek.
De lankmoedige is groot van verstand; maar die haastig is van gemoed, verheft de dwaasheid.
Dwalen zij niet, die kwaad stichten? Maar weldadigheid en trouw is voor degenen, die goed stichten.
Veel honigs te eten is niet goed; maar de onderzoeking van de heerlijkheid van zulke dingen is eer.
Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen, als zij komt.
De vreze des HEEREN vermeerdert de dagen; maar de jaren der goddelozen worden verkort.
In het aangezicht des verstandigen is wijsheid; maar de ogen des zots zijn in het einde der aarde.
Het is voor den zot als spel, schandelijkheid te doen; maar voor een man van verstand, wijsheid te plegen.
Een luiaard verbergt de hand in den boezem, en hij zal ze niet weder aan zijn mond brengen.
Mijn zoon! zo gij voor uw naaste borg geworden zijt, voor een vreemde uw hand toegeklapt hebt;
Die zijn land bouwt, zal van brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, is verstandeloos.
De HEERE is ver van de goddelozen; maar het gebed der rechtvaardigen zal Hij verhoren.
Gezwellen der wonde zijn in den boze een zuivering, mitsgaders de slagen van het binnenste des buiks.
Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;
De begeerte der rechtvaardigen is alleenlijk het goede; maar de verwachting der goddelozen is verbolgenheid.
Om u te redden van de vreemde vrouw, van de onbekende, die met haar redenen vleit;
Wie wetenschap weet, houdt zijn woorden in; en een man van verstand is kostelijk van geest.
Het paard wordt bereid tegen den dag des strijds; maar de overwinning is des HEEREN.
Die den arme verdrukt, smaadt deszelfs Maker; maar die zich des nooddruftigen ontfermt, eert Hem.
Een dwaas zelfs, die zwijgt, zal wijs geacht worden, en die zijn lippen toesluit, verstandig.
Die in oprechtheid wandelt, wandelt zeker; maar die zijn wegen verkeert, zal bekend worden.
Want de HEERE zal met uw hoop wezen, en Hij zal uw voet bewaren van gevangen te worden.
Een bedrieger zal zijn jachtvang niet braden; maar het kostelijk goed des mensen is des vlijtigen.
De weg des levens is den verstandige naar boven; opdat hij afwijke van de hel, beneden.
De weg des HEEREN is voor den oprechte sterkte; maar voor de werkers der ongerechtigheid verstoring.
Gelijk een wervelwind voorbijgaat, alzo is de goddeloze niet meer; maar de rechtvaardige is een eeuwige grondvest.
Wie zijn huis beroert, zal wind erven; en de dwaas zal een knecht zijn desgenen, die wijs van hart is.
Mijn vrucht is beter dan uitgegraven goud, en dan dicht goud; en Mijn inkomen dan uitgelezen zilver.
En ziet, hij was gans opgeschoten van distelen; zijn gedaante was met netelen bedekt, en zijn stenen scheidsmuur was afgebroken.
Hij sluit zijn ogen, om verkeerdheden te bedenken; zijn lippen bijtende, volbrengt hij het kwaad.
Gelijk edik den tanden, en gelijk rook den ogen is zo is de luie dengenen, die hem uitzenden.
De oprechtheid der oprechten leidt hen; maar de verkeerdheid der trouwelozen verstoort hen.
Een stad springt op van vreugde over het welvaren der rechtvaardigen; en als de goddelozen vergaan, is er gejuich.
En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad;
Want de vromen zullen de aarde bewonen, en de oprechten zullen daarin overblijven;
Zo gij nederligt, zult gij niet schrikken; maar gij zult nederliggen en uw slaap zal zoet wezen.
Een kloekzinnig mens bedekt de wetenschap; maar het hart der zotten roept dwaasheid uit.
Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.
Het ploegen der armen geeft veelheid der spijze; maar daar is een, die verteerd wordt door gebrek van oordeel.
Schatten der goddeloosheid doen geen nut; maar de gerechtigheid redt van den dood.
Goed doet geen nut ten dage der verbolgenheid; maar de gerechtigheid redt van den dood.
De weg des luiaards is als een doornheg; maar het pad der oprechten is wel gebaand.
Zeg niet: Gelijk als hij mij gedaan heeft, zo zal ik hem doen; ik zal een ieder vergelden naar zijn werk.
Weldadigheid en waarheid bewaren den koning; en door weldadigheid ondersteunt hij zijn troon.
Beschik uw werk daarbuiten, en bereid het voor u op den akker, en bouw daarna uw huis.
De vreze des HEEREN is een springader des levens, om af te wijken van de strikken des doods.
In uw gaan zal uw tred niet benauwd worden, en indien gij loopt, zult gij niet struikelen.
Des bozen gedachten zijn den HEERE een gruwel; maar der reinen zijn liefelijke redenen.
Een zotte zoon is een verdriet voor zijn vader, en bittere droefheid voor degene, die hem gebaard heeft.
De rechtvaardige eet tot verzadiging zijner ziel toe; maar de buik der goddelozen zal gebrek hebben.
De goddeloze begeert het net der bozen; maar de wortel der rechtvaardigen zal uitgeven.
In zijn hart zijn verkeerdheden, hij smeedt te aller tijd kwaad; hij werpt twisten in.
Door den zegen der oprechten wordt een stad verheven; maar door den mond der goddelozen wordt zij verbroken.
De rechtvaardige zal in eeuwigheid niet bewogen worden; maar de goddelozen zullen de aarde niet bewonen.
De huichelaar verderft zijn naaste door den mond; maar door wetenschap worden de rechtvaardigen bevrijd.
De goede zal een welgevallen trekken van den HEERE; maar een man van schandelijke verdichtselen zal Hij verdoemen.
De hoop der rechtvaardigen is blijdschap; maar de verwachting der goddelozen zal vergaan.
Van degenen, die de paden der oprechtheid verlaten, om te gaan in de wegen der duisternis;
Het is niet goed, den rechtvaardige ook te doen boeten, dat de prinsen iemand slaan zouden om hetgeen recht is.
Als de goddeloze mens sterft, vergaat zijn verwachting; zelfs is de allersterkste hoop vergaan.
Die in den zomer vergadert, is een verstandig zoon; maar die in den oogst vast slaapt, is een zoon die beschaamd maakt.
Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;
Zo gij dwaselijk gehandeld hebt, met u te verheffen, en zo gij kwaad bedacht hebt, de hand op den mond!
Om uw oren naar wijsheid te doen opmerken; zo gij uw hart tot verstandigheid neigt;
Wijsheid rust in het hart des verstandigen; maar wat in het binnenste der zotten is, wordt bekend.
De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot Hij weg.
Maar de goddelozen zullen van de aarde uitgeroeid worden, en de trouwelozen zullen er van uitgerukt worden.
Die wijs van hart is, neemt de geboden aan; maar die dwaas is van lippen, zal omgeworpen worden.
De goddeloze zal heengedreven worden in zijn kwaad; maar de rechtvaardige betrouwt zelfs in zijn dood.
De gerechtigheid des oprechten maakt zijn weg recht; maar de goddeloze valt door zijn goddeloosheid.
Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen zal ik geven, dewijl het bij u is.
Zekerlijk, de spotters zal Hij bespotten, maar den zachtmoedigen zal Hij genade geven.
Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;
Die een hovaardig pocher is, zijn naam is spotter; hij gaat met hovaardige verbolgenheid te werk.
Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.
In de menigte des volks is des konings heerlijkheid; maar in gebrek van volk is eens vorsten verstoring.
Een hart, dat ondeugdzame gedachten smeedt; voeten, die zich haasten, om tot kwaad te lopen;
Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.
Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen.
Opdat Ik Mijn liefhebbers doe beerven dat bestendig is, en Ik zal hun schatkameren vervullen.
Zegeningen zijn op het hoofd des rechtvaardigen; maar het geweld bedekt den mond der goddelozen.
Allen die tot haar ingaan, zullen niet wederkomen, en zullen de paden des levens niet aantreffen;
Begeer haar schoonheid niet in uw hart, en laat ze u niet vangen met haar oogleden.
De gerechtigheid der vromen zal hen redden; maar de trouwelozen worden gevangen in hun verkeerdheid.
Die met het oog wenkt, richt smart aan; en een dwaas van lippen zal omgeworpen worden.
Wie een zot genereert, die zal hem tot droefheid zijn; en de vader des dwazen zal zich niet verblijden.
De mens zal niet bevestigd worden door goddeloosheid; maar de wortel der rechtvaardigen zal niet bewogen worden.
Want zij slapen niet, zo zij geen kwaad gedaan hebben; en hun slaap wordt weggenomen, zo zij niet iemand hebben doen struikelen.
En gij zult zijn, gelijk een, die in het hart van de zee slaapt; en gelijk een, die in het opperste van den mast slaapt.
En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn leraars!
Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.
Een ieder zal geprezen worden, naardat zijn verstandigheid is; maar die verkeerd van hart is, zal tot verachting wezen.
Hij nu leerde mij, en zeide tot mij: Uw hart houde mijn woorden vast, onderhoud mijn geboden, en leef.
Ik ben bijna in alle kwaad geweest, in het midden der gemeente en der vergadering!
De goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan.
Doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u.
Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.
De weg der goddelozen is als donkerheid, zij weten niet, waarover zij struikelen zullen.
Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden.
De rechtvaardige wordt uit benauwdheid bevrijd; en de goddeloze komt in zijn plaats.
Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;
Toen was Ik een voedsterling bij Hem, en Ik was dagelijks Zijn vermakingen, te aller tijd voor Zijn aangezicht spelende;
Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld.
Een Belialsgetuige bespot het recht; en de mond der goddelozen slokt de ongerechtigheid in.
Beter is, die zich gering acht, en een knecht heeft, dan die zichzelven eert, en des broods gebrek heeft.
Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:
Want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees.
Een zeer liefelijke hinde, en een aangenaam steengeitje; laat u haar borsten te allen tijd dronken maken; dool steeds in haar liefde.
De woorden der goddelozen zijn om op bloed te loeren; maar de mond der oprechten zal ze redden.
Want ik was mijns vaders zoon, teder, en een enige voor het aangezicht mijner moeder.
De arme wordt zelfs van zijn vriend gehaat; maar de liefhebbers des rijken zijn vele.
Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds.
Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel.
Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.
Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.
Want door een vrouw, die een hoer is, komt men tot een stuk broods; en eens mans huisvrouw jaagt de kostelijke ziel.
De kwaden buigen voor het aangezicht der goeden neder, en de goddelozen voor de poorten des rechtvaardigen.
Laat ze niet wijken van uw ogen, behoud ze in het midden uws harten.
Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;
Men doet een dief geen verachting aan, als hij steelt om zijn ziel te vullen, dewijl hij honger heeft;
Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte;
Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.
Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.
Kom, laat ons dronken worden van minnen tot den morgen toe; laat ons ons vrolijk maken in grote liefde.
Maar het laatste van haar is bitter als alsem, scherp als een tweesnijdend zwaard.
Wees niet zonder oorzaak getuige tegen uw naaste; want zoudt gij verleiden met uw lip?
Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien.
En waarom zoudt gij, mijn zoon, in een vreemde dolen, en den schoot der onbekende omvangen?
De begeerte, die geschiedt, is zoet voor de ziel; maar het is den zotten een gruwel van het kwade af te wijken.
De ziel des arbeidzamen arbeidt voor zichzelven; want zijn mond buigt zich voor hem.
Daarom ben ik uitgegaan u tegemoet, om uw aangezicht naarstiglijk te zoeken, en ik heb u gevonden.
Wie den spotter tuchtigt, behaalt zich schande; en die den goddeloze bestraft, zijn schandvlek.
Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.
Alzo die tot zijns naasten huisvrouw ingaat; al wie haar aanroert, zal niet onschuldig gehouden worden.
Leer den wijze, zo zal hij nog wijzer worden; onderwijs den rechtvaardige, zo zal hij in leer toenemen.
Zie den wijn niet aan, als hij zich rood vertoont, als hij in den beker zijn verve geeft, als hij recht opgaat;
Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.
Bestraf den spotter niet, opdat hij u niet hate; bestraf den wijze, en hij zal u liefhebben.
De vloek des HEEREN is in het huis des goddelozen; maar de woning der rechtvaardigen zal Hij zegenen.
De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.
Die zich des armen ontfermt, leent den HEERE, en Hij zal hem zijn weldaad vergelden.
Ik heb mijn bedstede met tapijtsieraad toegemaakt, met uitgehouwen werken, met fijn linnen van Egypte;
Het oor, dat de bestraffing des levens hoort, zal in het midden der wijzen vernachten.
Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is.
Als gij aangezeten zult zijn om met een heerser te eten, zo zult gij scherpelijk letten op dengene, die voor uw aangezicht is.
Hij heeft een bundel gelds in zijn hand genomen; ten bestemden dage zal hij naar zijn huis komen.
Een rede, op zijn pas gesproken, is als gouden appelen in zilveren gebeelde schalen.
Het is een strik des mensen, dat hij het heilige verslindt, en na gedane geloften, onderzoek te doen.
Weer de tucht van den jongen niet; als gij hem met de roede zult slaan, zal hij niet sterven.
Als er geen wijze raadslagen zijn, vervalt het volk; maar de behoudenis is in de veelheid der raadslieden.
De Naam des HEEREN is een Sterke Toren; de rechtvaardige zal daarhenen lopen, en in een Hoog Vertrek gesteld worden.
Een verkeerd man zal krakeel inwerpen; en een oorblazer scheidt den voornaamsten vriend.
Een wijs zoon hoort de tucht des vaders; maar een spotter hoort de bestraffing niet.
En ik zag onder de slechten; ik merkte onder de jonge gezellen een verstandelozen jongeling;
De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen.
Den gansen dag begeert hij begeerlijke dingen; maar de rechtvaardige zal geven, en niet inhouden.
Mijn zoon! verwerp de tucht des HEEREN niet, en wees niet verdrietig over Zijn kastijding;
Zij heeft Haar slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht.
De ziel des luiaards is begerig, doch er is niets; maar de ziel der vlijtigen zal vet gemaakt worden.
Als iemands wegen den HEERE behagen, zo zal Hij ook zijn vijanden met hem bevredigen.
De vrucht des rechtvaardigen is een boom des levens; en wie zielen vangt, is wijs.
De zot heeft geen lust aan verstandigheid, maar daarin, dat zijn hart zich ontdekt.
De woorden van Agur, den zoon van Jake; een last. De man spreekt tot Ithiel, tot Ithiel en Uchal.
De siddering des mensen legt een strik; maar die op den HEERE vertrouwt, zal in een hoog vertrek gesteld worden.
Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad:
Komt, eet van Mijn brood, en drinkt van den wijn, dien Ik gemengd heb.
Er is een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
Die zich afzondert, tracht naar wat begeerlijks; hij vermengt zich in alle bestendige wijsheid.
De rechtvaardige wandelt steeds in zijn oprechtheid; welgelukzalig zijn zijn kinderen na hem.
De gedachten worden vernietigd, als er geen raad is; maar door veelheid der raadslieden zal elkeen bestaan.
Ook loert zij als een rover; en zij vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen.
Onthoud het goed van zijn meesters niet, als het in het vermogen uwer hand is te doen.
De rechtvaardige kent het leven van zijn beest; maar de barmhartigheden der goddelozen zijn wreed.
Het is beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap.
De wonden des liefhebbers zijn getrouw; maar de kussingen des haters zijn af te bidden.
Een bedriegelijke weegschaal is den HEERE een gruwel; maar een volkomen weegsteen is Zijn welgevallen.
De HEERE heeft alles gewrocht om Zijns Zelfs wil; ja, ook den goddeloze tot den dag des kwaads.
De goddeloze zal het geschenk uit den schoot nemen, om de paden des rechts te buigen.
De roede, en de bestraffing geeft wijsheid; maar een kind, dat aan zichzelf gelaten is, beschaamt zijn moeder.
Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf zij op de tafel uws harten.
Het offer der goddelozen is een gruwel; hoeveel te meer, als zij het met een schandelijk voornemen brengen!
Een droge bete, en rust daarbij, is beter, dan een huis vol van geslachte beesten met twist.
De lankmoedige is beter dan de sterke; en die heerst over zijn geest, dan die een stad inneemt.
De zegenende ziel zal vet gemaakt worden; en die bevochtigt, zal ook zelf een vroege regen worden.
Als de hovaardigheid komt, zal de schande ook komen; maar met de ootmoedigen is wijsheid.
Die zijn mond bewaart, behoudt zijn ziel; maar voor hem is verstoring, die zijn lippen wijd opendoet.
De uitgestelde hoop krenkt het hart; maar de begeerte, die komt, is een boom des levens.
Wie is ten hemel opgeklommen, en nedergedaald? Wie heeft den wind in Zijn vuisten verzameld? Wie heeft de wateren in een kleed gebonden? Wie heeft al de einden der aarde gesteld? Hoe is Zijn Naam, en hoe is de Naam Zijns Zoons, zo gij het weet?
De goddelozen vlieden, waar geen vervolger is; maar elk rechtvaardige is moedig, als een jonge leeuw.
Het verstand des mensen vertrekt zijn toorn; en zijn sieraad is de overtreding voorbij te gaan.
Zijt niet nijdig over de boze lieden, en laat u niet gelusten, om bij hen te zijn.
Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.
Er is een, die uitstrooit, denwelken nog meer toegedaan wordt; en een, die meer inhoudt dan recht is, maar het is tot gebrek.
Goed, van ijdelheid gekomen, zal verminderd worden; maar die met de hand vergadert, zal het vermeerderen.
Indien dengene, die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken;
De spreuken van Salomo. Een wijs zoon verblijdt den vader; maar een zot zoon is zijner moeder droefheid.
Het is Gods eer een zaak te verbergen; maar de eer der koningen een zaak te doorgronden.
Elke wijze vrouw bouwt haar huis; maar die zeer dwaas is, breekt het af met haar handen.
De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten; Zij verheft haar stem op de straten.
Door goedertierenheid en trouw wordt de misdaad verzoend; en door de vreze des HEEREN wijkt men af van het kwade.
Die met een bedriegelijke hand werkt, wordt arm; maar de hand der vlijtigen maakt rijk.
De arme, in zijn oprechtheid wandelende, is beter dan de verkeerde van lippen, en die een zot is.
Ziet, den rechtvaardige wordt vergolden op de aarde, hoeveel te meer den goddeloze en zondaar!
Als de rechtvaardigen groot worden, verblijdt zich het volk; maar als de goddeloze heerst, zucht het volk.
Gelijk een hond tot zijn uitspuwsel wederkeert, alzo herneemt de zot zijn dwaasheid.
Daar is een, die woorden als steken van een zwaard onbedachtelijk uitspreekt; maar de tong der wijzen is medicijn.
Ijdelheid en leugentaal doe verre van mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het brood mijns bescheiden deels;
De ziel des mensen is een lamp des HEEREN, doorzoekende al de binnenkameren des buiks.
Een leugenachtig getuige zal vergaan; en een man, die hoort, zal spreken tot overwinning.
Bij wien is wee? bij wien och arme? bij wien gekijf? bij wien het beklag? bij wien wonden zonder oorzaak? bij wien de roodheid der ogen?
Gelijk in het water het aangezicht is tegen het aangezicht, alzo is des mensen hart tegen den mens.
Die den arme verdrukt, om het zijne te vermeerderen, en den rijke geeft, komt zekerlijk tot gebrek.
Een man, die zijn geest niet wederhouden kan, is een opengebrokene stad zonder muur.
Het offer der goddelozen is den HEERE een gruwel; maar het gebed der oprechten is Zijn welgevallen.
De HEERE heeft de aarde door wijsheid gegrond, de hemelen door verstandigheid bereid.
De gedachten des vlijtigen zijn alleen tot overschot; maar van een ieder, die haastig is, alleen tot gebrek.
Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.
Een kloekzinnig mens ziet het kwaad, en verbergt zich; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft.
Ook is de ziel zonder wetenschap niet goed; en die met de voeten haastig is, zondigt.
Geeft sterken drank dengene, die verloren gaat, en wijn dengenen, die bitterlijk bedroefd van ziel zijn;
Red degenen, die ter dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt.
Die de overtreding toedekt, zoekt liefde; maar die de zaak weder ophaalt, scheidt den voornaamsten vriend.
In de veelheid der woorden ontbreekt de overtreding niet; maar die zijn lippen wederhoudt, is kloek verstandig.
Een jongen zal ook door zijn handelingen zich bekend maken, of zijn werk zuiver, en of het recht zal wezen.
De mens heeft schikkingen des harten; maar het antwoord der tong is van den HEERE.
Want de rechtvaardige zal zevenmaal vallen, en opstaan; maar de goddelozen zullen in het kwaad nederstruikelen.
Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag.
De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
Die afkerig van hart is, zal van zijn wegen verzadigd worden; maar een goed man van zichzelven.
Die in zijn oprechtheid wandelt, vreest den HEERE; maar die afwijkt in zijn wegen, veracht Hem.
De kroon de ouden zijn de kindskinderen, en der kinderen sieraad zijn hun vaderen.
Al de dagen des bedrukten zijn kwaad; maar een vrolijk hart is een gedurige maaltijd.
Die op zijn hart vertrouwt, die is een zot; maar die in wijsheid wandelt, die zal ontkomen.
Hoeveel beter is het wijsheid te bekomen, dan uitgegraven goud, en uitnemender, verstand te bekomen, dan zilver!
Die de eerste is in zijn twistzaak, schijnt rechtvaardig te zijn; maar zijn naaste komt, en hij onderzoekt hem.
Huis en goed is een erve van de vaderen; maar een verstandige vrouw is van den HEERE.
Het lot wordt in den schoot geworpen; maar het gehele beleid daarvan is van den HEERE.
Die zijn oor stopt voor het geschrei des armen, die zal ook roepen, en niet verhoord worden.
Al wie hoog is van hart, is den HEERE een gruwel; hand aan hand, zal hij niet onschuldig zijn.
Dit zijn ook spreuken van Salomo, die de mannen van Hizkia, den koning van Juda, uitgeschreven hebben.
Wie zijn vader of zijn moeder vloekt, diens lamp zal uitgeblust worden in zwarte duisternis.
Koph. Haar kinderen staan op, en roemen haar welgelukzalig; ook haar man, en hij prijst haar, zeggende:
Die wijs is, zal horen, en zal in lere toenemen; en die verstandig is, zal wijzen raad bekomen.
Beroof den arme niet, omdat hij arm is; en verbrijzel den ellendige niet in de poort.
Een man des gewelds verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een weg, die niet goed is.
Liefelijke redenen zijn een honigraat, zoet voor de ziel, en medicijn voor het gebeente.
Wie de vader verwoest, of de moeder verjaagt, is een zoon, die beschaamd maakt, en schande aandoet.
De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn; maar de naam der goddelozen zal verrotten.
Die rechtvaardigheid en weldadigheid najaagt, zal het leven, rechtvaardigheid en eer vinden.
Een gans getrouw man zal veelvoudig zijn in zegeningen; maar die haastig is, om rijk te worden, zal niet onschuldig wezen.
Wie den goddeloze rechtvaardigt, en den rechtvaardige verdoemt, zijn den HEERE een gruwel, ja, die beiden.
Een vrolijk hart zal het aangezicht blijde maken; maar door de smart des harten wordt de geest verslagen.
Doe niet tot Zijn woorden, opdat Hij u niet bestraffe, en gij leugenachtig bevonden wordt.
De woorden van den mond eens mans zijn diepe wateren; en de springader der wijsheid is een uitstortende beek.
Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet.
Ga weg van de tegenwoordigheid eens zotten mans; want gij zoudt bij hem geen lippen der wetenschap merken.
Alle wijsheid is voor den dwaze te hoog; hij zal in de poort zijn mond niet opendoen.
Die het woord veracht, die zal verdorven worden; maar wie het gebod vreest, dien zal vergolden worden.
Een man, die, dikwijls bestraft zijnde, den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan zij.
De goede zal zijner kinders kinderen doen erven; maar het vermogen des zondaars is voor de rechtvaardige weggelegd.
De medicijn der tong is een boom des levens; maar de verkeerdheid in dezelve is een breuk in den geest.
De hoogmoed des mensen zal hem vernederen; maar de nederige van geest zal de eer vasthouden.
Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;
Maar die met een vrouw overspel doet, is verstandeloos; hij verderft zijn ziel, die dat doet;
Valse lippen zijn den HEERE een gruwel; maar die trouwelijk handelen, zijn Zijn welgevallen.
Een waarachtige lip zal bevestigd worden in eeuwigheid; maar een valse tong is maar voor een ogenblik.
De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud; maar de HEERE proeft de harten.
In des wijzen woning is een gewenste schat, en olie; maar een zot mens verslindt zulks.
Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft; en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is.
Een kloeke huisvrouw is een kroon haars heren; maar die beschaamt maakt, is als verrotting in zijn beenderen.
Het is eer voor een man, van twist af te blijven; maar ieder dwaas zal er zich in mengen.
Hebt gij een man gezien, die vaardig in zijn werk is? Hij zal voor het aangezicht der koningen gesteld worden; voor het aangezicht der ongeachte lieden zal hij niet gesteld worden.
Als er geen hout is, gaat het vuur uit; en als er geen oorblazer is, wordt het gekijf gestild.
Die goed van oog is, die zal gezegend worden; want hij heeft van zijn brood den armen gegeven.
Een gedurige druiping ten dage des slagregens en een kijfachtige huisvrouw zijn even gelijk.
De tong der wijzen maakt de wetenschap goed; maar de mond der zotten stort overvloediglijk dwaasheid uit.
Drijf den spotter uit, en het gekijf zal weggaan, en het geschil met de schande zal ophouden.
Het is beter te wonen in een woest land, dan bij een zeer kijfachtige en toornige huisvrouw.
Olie en reukwerk verblijdt het hart; alzo is de zoetigheid van iemands vriend, vanwege den raad der ziel.
Een goddeloos man sterkt zich in zijn aangezicht; maar de oprechte, die maakt zijn weg vast.
Zijt naarstig, om het aangezicht uwer schapen te kennen; zet uw hart op de kudden.
Het komt den koningen niet toe, o Lemuel! het komt den koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken drank te begeren;
Sla de spotter, zo zal de slechte kloekzinnig worden; en bestraf den verstandige, hij zal wetenschap begrijpen.
Die als een achterklapper wandelt, openbaart het heimelijke; vermeng u dan niet met hem, die met zijn lippen verlokt.
Die den armen geeft, zal geen gebrek hebben; maar die zijn ogen verbergt, zal veel vervloekt worden.
Verblijd u niet als uw vijand valt; en als hij nederstruikelt, laat uw hart zich niet verheugen;
Voor de verbreking zal des mensen hart zich verheffen; en de nederigheid gaat voor de eer.
Bij degenen, die bij den wijn vertoeven; bij degenen, die komen om gemengde drank na te zoeken.
Gelijk de sneeuw in den zomer, en gelijk de regen in den oogst, alzo past den zot de eer niet.
Thau. Geef haar van de vrucht harer handen, en laat haar werken haar prijzen in de poorten.
De bloedzuiger heeft twee dochters: Geef, geef! Deze drie dingen worden niet verzadigd; ja, vier zeggen niet: Het is genoeg!
De raad in het hart eens mans is als diepe wateren; maar een man van verstand zal dien uithalen.
Zult gij uw ogen laten vliegen op hetgeen niets is? Want het zal zich gewisselijk vleugelen maken gelijk een arend, die naar den hemel vliegt.
De wijsheid des kloekzinnigen is zijn weg te verstaan; maar dwaasheid der zotten is bedriegerij.
Een zotte zoon is zijn vader grote ellende; en de kijvingen ener vrouw als een gestadig druipen.
Die zijn land bouwt, zal met brood verzadigd worden; maar die ijdele mensen volgt, zal met armoede verzadigd worden.
Die blijdschap liefheeft, die zal gebrek lijden; die wijn en olie liefheeft, zal niet rijk worden.
De rechtvaardige neemt kennis van de rechtzaak der armen; maar de goddeloze begrijpt de wetenschap niet.
Die den arme bespot, smaadt deszelfs Maker; die zich verblijdt in het verderf, zal niet onschuldig zijn.
Een vals getuige zal niet onschuldig zijn; en die leugen blaast, zal niet ontkomen.
Een ieder zal van de vrucht des monds het goede eten; maar de ziel der trouwelozen het geweld.
De hel en het verderf worden niet verzadigd; alzo worden de ogen des mensen niet verzadigd.
De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten.
Een dwaas zal de tucht zijns vaders versmaden; maar die de bestraffing waarneemt, zal kloekzinniglijk handelen.
Die de tucht verwerpt, die versmaadt zijn ziel; maar die de bestraffing hoort, krijgt verstand.
Het oog, dat den vader bespot, of de gehoorzaamheid der moeder veracht, dat zullen de raven der beek uitpikken, en des arends jongen zullen het eten.
Het huis der hovaardigen zal de HEERE afrukken; maar de landpale der weduwe zal Hij vastzetten.
Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren.
Een koning houdt het land staande door het recht; maar een, die tot geschenken genegen is, verstoort hetzelve.
Uw hart zij niet nijdig over de zondaren; maar zijt ten allen dage in de vreze des HEEREN.
Maar die tegen Mij zondigt, doet zijn ziel geweld aan; allen, die Mij haten, hebben den dood lief.
De geest eens mans zal zijn krankheid ondersteunen; maar een verslagen geest, wie zal dien opheffen?
Te arbeiden om schatten met een valse tong, is een voortgedrevene ijdelheid dergenen, die den dood zoeken.
Als er geen ossen zijn, zo is de krib rein; maar door de kracht van den os is der inkomsten veel.
Het hart der verstandigen bekomt wetenschap, en het oor der wijzen zoekt wetenschap.
De hel en het verderf zijn voor den HEERE; hoeveel te meer de harten van des mensenkinderen?
Er is een, die zichzelven rijk maakt, en niet met al heeft, en een, die zichzelven arm maakt, en heeft veel goed.
Een verstandig hart zal de wetenschap opzoeken; maar de mond der zotten zal met dwaasheid gevoed worden.
Het begin des krakeels is gelijk een, die het water opening geeft; daarom verlaat den twist, eer hij zich vermengt.
Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige.
Als ik dat aanschouwde, nam ik het ter harte; ik zag het, en nam onderwijzing aan;
De schrik des konings is als het brullen eens jongen leeuws; die zich tegen hem vergramt, zondigt tegen zijn ziel.
De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks.
De spotter zal niet liefhebben, die hem bestraft; hij zal niet gaan tot de wijzen.
Want een zuiper en vraat zal arm worden; en de sluimering doet verscheurde klederen dragen.
Gelijk de mus is tot wegzweven, gelijk een zwaluw tot vervliegen, alzo zal een vloek, die zonder oorzaak is, niet komen.
Beter is een weinig met gerechtigheid, dan de veelheid der inkomsten zonder recht.
Elk van de menigte der mensen roept zijn weldadigheid uit; maar wie zal een recht trouwen man vinden?
Die zijn goed vermeerdert met woeker en met overwinst, vergadert dat voor dengene, die zich des armen ontfermt.
De kloekzinnige ziet het kwaad, en verbergt zich; de slechten gaan henen door, en worden gestraft.
Want de afwijker is den HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met den oprechte.
Een voortreffelijke lip past een dwaze niet, veelmin een prins een leugenachtige lip.
Hebt gij honig gevonden, eet dat u genoeg is; opdat gij misschien daarvan niet zat wordt, en dien uitspuwt.
De rechtvaardige haat leugentaal; maar de goddeloze maakt zich stinkende, en doet zich schaamte aan.
Een overste wordt door lankmoedigheid overreed; en een zachte tong breekt het gebeente.
De spotter zoekt wijsheid, en er is gene; maar de wetenschap is voor den verstandige licht.
Deze vier zijn van de kleinste der aarde; doch dezelve zijn wijs, met wijsheid wel voorzien.
Een rechte waag en weegschaal zijn des HEEREN; alle weegstenen des zaks zijn Zijn werk.
De mond der vreemde vrouwen is een diepe gracht; op welken de HEERE vergramd is, zal daarin vallen.
Grimmigheid en overloping van toorn is wreedheid; maar wie zal voor nijdigheid bestaan?
Hoogheid der ogen, en trotsheid des harten, en de ploeging der goddelozen, zijn zonde.
Een weinig slapens, een weinig sluimerens, en weinig handvouwens, al nederliggende;
Om den winter zal de luiaard niet ploegen; daarom zal hij bedelen in den oogst, maar er zal niet zijn.
Heb den slaap niet lief, opdat gij niet arm wordt; open uw ogen, verzadig u met brood.
Deze spreuken zijn ook van de wijzen. Het aangezicht in het gericht te kennen, is niet goed.
Waarom toch zou in de hand des zots het koopgeld zijn, om wijsheid te kopen, dewijl hij geen verstand heeft?
De luiaard zegt: Er is een leeuw buiten; ik mocht op het midden der straten gedood worden!
Het hart zal ook in het lachen smart hebben; en het laatste van die blijdschap is droefheid.
Om de overtreding des lands zijn deszelfs vorsten vele; maar om verstandige en wetende mensen zal insgelijks verlenging wezen.
Eet het brood niet desgenen, die boos is van oog, en wees niet belust op zijn smakelijke spijzen;
Hebt gij een man gezien, die wijs in zijn ogen is! Van een zot is meer verwachting dan van hem.
Die onrecht zaait, zal moeite maaien; en de roede zijner verbolgenheid zal een einde nemen.
Mijn zoon! vrees den HEERE en den koning; vermeng u niet met hen, die naar verandering staan;
Die grootmoedig is, verwekt gekijf; maar die op den HEERE vertrouwt, zal vet worden.
De voorbijgaande, die zich vertoornt in een twist, die hem niet aangaat, is gelijk die een hond bij de oren grijpt.
Het hart kent zijn eigen bittere droefheid; en een vreemde zal zich met deszelfs blijdschap niet vermengen.
Want door wijze raadslagen zult gij voor u den krijg voeren, en in de veelheid der raadgevers is de overwinning.
Men heeft mij geslagen, zult gij zeggen, ik ben niet ziek geweest; men heeft mij gebeukt, ik heb het niet gevoeld; wanneer zal ik opwaken? Ik zal hem nog meer zoeken!
De lippen des rechtvaardigen weten wat welgevallig is; maar de mond der goddelozen enkel verkeerdheid.
Welgelukzalig is de mens, die geduriglijk vreest; maar die zijn hart verhardt, zal in het kwaad vallen.
Die zijn vriend zegent met luider stem, zich des morgens vroeg opmakende, het zal hem tot een vloek gerekend worden.
Tuchtig uw zoon, en hij zal u gerustheid aandoen, en hij zal uw ziel vermakelijkheden geven.
Wanneer gij zegt: Ziet, wij weten dat niet; zal Hij, Die de harten weegt, dat niet merken? En Die uwe ziel gadeslaat, zal Hij het niet weten? Want Hij zal den mens vergelden naar zijn werk.
Doornen en strikken, zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken.
Waarzegging is op de lippen des konings; zijn mond zal niet overtreden in het gericht.
Het is der koningen gruwel goddeloosheid te doen; want door gerechtigheid wordt de troon bevestigd.
Het licht der rechtvaardigen zal zich verblijden; maar de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.
De weg der goddelozen is den HEERE een gruwel; maar dien, die de gerechtigheid najaagt, zal Hij liefhebben.
Die groot is van grimmigheid, zal straf dragen; want zo gij hem uitredt, zo zult gij nog moeten voortvaren.
Het brood der leugen is den mens zoet; maar daarna zal zijn mond vol van zandsteentjes worden.
Gelijk een, die zich veinst te razen, die vuursprankelen, pijlen en dodelijke dingen werpt;
De tucht is onaangenaam voor dengene die het pad verlaat; en die de bestraffing haat, zal sterven.
Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard.
De arme, wandelende in zijn oprechtheid, is beter, dan die verkeerd is van wegen, al is hij rijk.
Brandende lippen, en een boos hart, zijn als een potscherf met schuim van zilver overtogen.
De boosdoener merkt op de ongerechtige lip; een leugenaar neigt het oor tot de verkeerde tong.
In den mond des dwazen is een roede des hoogmoeds; maar de lippen der wijzen bewaren hen.
Resch. Vele dochteren hebben deugdelijke gehandeld; maar gij gaat die allen te boven.
Achterklap niet van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke, en gij schuldig wordt.
Een mens, die van den weg des verstands afdwaalt, zal in de gemeente der doden rusten.
Die de wet bewaart, is een verstandig zoon; maar die der vraten metgezel is, beschaamt zijn vader.
Een zweep is voor het paard, een toom voor den ezel, en een roede voor den rug der zotten.
Een man, die zichzelven beroemt over een valse gift, is als wolken en wind, waar geen regen bij is.
Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed.
Die zich haast naar goed, is een man van een boos oog; maar hij weet niet, dat het gebrek hem overkomen zal.
Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel.
Die haat draagt, gelaat zich vreemd met zijn lippen; maar in zijn binnenste stelt hij bedrog aan.
Het is niet goed, het aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in het gericht te buigen.
Verlaat uw vriend, noch den vriend uws vaders niet; en ga ten huize uws broeders niet op den dag van uw tegenspoed. Beter is een gebuur die nabij is, dan een broeder, die verre is.
Des rijken goed is de stad zijner sterkte, en als een verheven muur in zijn inbeelding.
Die verstand bekomt, heeft zijn ziel lief; hij neemt de verstandigheid waar, om het goede te vinden.
Dat een beer, die van jongen beroofd is, een man tegemoet kome, maar niet een zot in zijn dwaasheid.
Een verstandig knecht zal heersen over een zoon, die beschaamd maakt, en in het midden der broederen zal hij erfenis delen.
Een wijs bestraffer bij een horend oor, is een gouden oorsiersel, en een halssieraad van het fijnste goud.
De gerechtigheid bewaart den oprechte van weg; maar de goddeloosheid zal den zondaar omkeren.
Die de wet verlaten, prijzen de goddelozen; maar die de wet bewaren, mengen zich in strijd tegen hen.
Zijt wijs, mijn zoon, en verblijd mijn hart; opdat ik mijn smader wat te antwoorden heb.
Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok.
Die de reinheid des harten liefheeft, wiens lippen aangenaam zijn, diens vriend is de koning.
Vaar niet haastelijk voort om te twisten, opdat gij misschien in het laatste daarvan niet wat doet, als uw naaste u zou mogen beschaamd hebben.
Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed; en pand hem voor de onbekenden.
De goddeloze, heersende over een arm volk, is een brullende leeuw, en een beer, die ginds en weder loopt.
Een koning, zittende op den troon des gerichts, verstrooit alle kwaad met zijn ogen.
Het huis der goddelozen zal verdelgd worden; maar de tent der oprechten zal bloeien.
Spreek niet voor het oor van een zot, want hij zou het verstand uwer woorden verachten.
Een arm man, die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen, zodat er geen brood zij.
Het is den rechtvaardige een blijdschap recht te doen; maar voor de werkers der ongerechtigheid is het verschrikking.
Een man, tegen zijn naaste een valse getuigenis sprekende, is een hamer, en zwaard, en scherpe pijl.
Die liederen zingt bij een treurig hart, is gelijk hij, die een kleed aflegt ten dage der koude, en edik op salpeter.
Velen smeken het aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen, die giften geeft.
Het geschenk is in de ogen zijner heren een aangenaam gesteente; waarhenen het zich zal wenden, zal het wel gedijen.
De smeltkroes is voor het zilver, en de oven voor het goud; alzo is een man naar zijn lof te proeven.
Die denkt om kwaad te doen, dien zal men een meester van schandelijke verdichtselen noemen.
Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen.
Een trouw gezant is dengenen, die hem zenden, als de koude der sneeuw ten dage des oogstes; want hij verkwikt zijns heren ziel.
De weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht te heersen over vorsten!
Die oprecht wandelt, zal behouden worden; maar die zich verkeerdelijk gedraagt in twee wegen, zal in den enen vallen.
In het huis des rechtvaardigen is een grote schat; maar in des goddelozen inkomst is beroerte.
Die den vijgeboom bewaart, zal zijn vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geeerd worden.
Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit.
Een man, die de wijsheid bemint, verblijdt zijn vader; maar die een metgezel der hoeren is, brengt het goed door.
Het vertrouwen op een trouweloze, ten dage der benauwdheid, is als een gebroken tand en verstuikte voet.
Die met een dief deelt, haat zijn ziel; hij hoort een vloek, en hij geeft het niet te kennen.
De lippen der wijzen zullen de wetenschap uitstrooien; maar het hart der zotten niet alzo.
Want jaloersheid is een grimmigheid des mans; en in den dag der wraak zal hij niet verschonen.
Een verzadigde ziel vertreedt het honigzeem; maar aan een hongerige ziel is alle bitter zoet.
Hebt gij een man gezien, die haastig in zijn woorden is? Van een zot is meer verwachting dan van hem.
Spaar uw voet van het huis uws naasten, opdat hij niet zat van u worde, en u hate.
Een vorst, die van alle verstand gebrek heeft, is ook veelvoudig in verdrukkingen; maar die de gierigheid haat, zal de dagen verlengen.
Goud is er, en menigte van robijnen; maar de lippen de wetenschap zijn een kostelijk kleinood.
Het is beter te wonen op een hoek van het dak, dan met een kijfachtige huisvrouw, en dat in een huis van gezelschap.
Des konings gramschap is als het brullen eens jongen leeuws; maar zijn welgevallen is als dauw op het kruid.
De lippen der gerechtigheid zijn het welgevallen der koningen; en elkeen van hen zal liefhebben dien, die rechte dingen spreekt.
Zekerlijk, de wederspannige zoekt het kwaad; maar een wrede bode zal tegen hem gezonden worden.
De grimmigheid des konings is als de boden des doods; maar een wijs man zal die verzoenen.
De weg eens arends in den hemel; de weg ener slang op een rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en de weg eens mans bij een maagd.
De kwade lieden verstaan het recht niet; maar die den HEERE zoeken, verstaan alles.
Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!
Die tot den goddeloze zegt: Gij zijt rechtvaardig; dien zullen de volken vervloeken, de natien zullen hem gram zijn.
Zodanig is de kennis der wijsheid voor uw ziel; als gij ze vindt, zo zal er beloning wezen, en uw verwachting zal niet afgesneden worden.
Een gift in het verborgene houdt den toorn onder, en een geschenk in den schoot de sterke grimmigheid.
Opdat uw vertrouwen op den HEERE zij, maak ik u die heden bekend; gij ook maak ze bekend.
Het rantsoen van ieders ziel is zijn rijkdom; maar de arme hoort het schelden niet.
Een mens, gedrukt om het bloed ener ziel, zal naar den kuil toevlieden; men ondersteune hem niet!
Als men zijn knecht van jongs op weeldig houdt, hij zal in zijn laatste een zoon willen zijn.
De woorden des oorblazers zijn als dergenen, die geslagen zijn, en die dalen in het binnenste des buiks.
Laat u niet gelusten zijner smakelijke spijzen, want het is een leugenachtig brood.
De goddeloze is een rantsoen voor de rechtvaardigen, en de trouweloze voor de oprechten.
Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.
Als men den spotter straft, wordt de slechte wijs; en als men den wijze onderricht, neemt hij wetenschap aan.
Al stiet gij den dwaas in een mortier met een stamper, in het midden van het gestoten graan, zijn dwaasheid zou van hem niet afwijken.
Spotdrijvende lieden blazen een stad aan brand; maar de wijzen keren den toorn af.
En gevonden zijnde, vergeldt hij het zevenvoudig; hij geeft al het goed van zijn huis.
De groten doen een iegelijk verdriet aan, en huren de zotten, en huren de overtreders.
Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, zal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beerven.
Een rijk man is wijs in zijn ogen; maar de arme, die verstandig is, doorzoekt hem.
Een steen is zwaar, en het zand gewichtig; maar de toornigheid des dwazen is zwaarder dan die beide.
Loer niet, o goddeloze! op de woning des rechtvaardigen; verwoest zijn legerplaats niet.
De dove kool is om de vurige kool, en het hout om het vuur; alzo is een kijfachtig man, om twist te ontsteken.
In het licht van des konings aangezicht is leven; en zijn welgevallen is als een wolk des spaden regens.
De mond des zots is hemzelven een verstoring, en zijn lippen een strik zijner ziel.
De weg des mensen is gans verkeerd en vreemd; maar het werk des zuiveren is recht.
Zo zal uw armoede u overkomen, als een wandelaar, en uw velerlei gebrek als een gewapend man.
Een geslacht, welks tanden zwaarden, en welks baktanden messen zijn, om de ellendigen van de aarde en de nooddruftigen van onder de mensen te verteren.
De ogen des HEEREN bewaren de wetenschap; maar de zaken des trouwelozen zal Hij omkeren.
Een knecht zal door de woorden niet getuchtigd worden; hoewel hij u verstaat, nochtans zal hij niet antwoorden.
De rechtvaardige let verstandelijk op des goddelozen huis, als God de goddelozen in het kwaad stort.
De aangezichten te kennen, is niet goed; want een man zal om een stuk broods overtreden.
Een koning, die de armen in trouw recht doet, diens troon zal in eeuwigheid bevestigd worden.
De ziel des goddelozen begeert het kwaad; zijn naaste krijgt geen genade in zijn ogen.
Gelijk een vogel is, die uit zijn nest omdoolt, alzo is een man, die omdoolt uit zijn plaats.
Het is kwaad, het is kwaad! zal de koper zeggen; maar als hij weggegaan is, dan zal hij zich beroemen.
Opdat ik, zat zijnde, U dan niet verloochene, en zegge: Wie is de HEERE? of dat ik, verarmd zijnde, dan niet stele, en den Naam mijns Gods aantaste.
Want de schat is niet tot in eeuwigheid; of zal de kroon van geslacht tot geslacht zijn?
Al de broeders des armen haten hem; hoeveel te meer gaan zijn vrienden verre van hem! Hij loopt hen na met woorden die niets zijn.
Wie zijn vader of zijn moeder berooft, en zegt: Het is geen overtreding; die is des verdervenden mans gezel.
Twist uw twistzaak met uw naaste; maar openbaar het heimelijke van een ander niet;
Als de goddelozen velen worden, wordt de overtreding veel; maar de rechtvaardigen zullen hun val aanzien.
De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen.
Als de rechtvaardigen opspringen van vreugde, is er grote heerlijkheid; maar als de goddelozen opkomen, wordt de mens nauw gezocht.
De luiaard verbergt zijn hand in den boezem, hij is te moede, om die weder tot zijn mond te brengen.
Hij snijdt zich de voeten af, en drinkt geweld, die boodschappen zendt door de hand van een zot.
Aan de hoogte des hemels, en aan de diepte der aarde, en aan het hart der koningen is geen doorgronding.
Als iemand voor een vreemde borg geworden is, neem zijn kleed, en pand hem voor een onbekende vrouw.
In de overtreding eens bozen mans is een strik; maar de rechtvaardige juicht en is blijde.
En mijn nieren zullen van vreugde opspringen, als uw lippen billijkheden spreken zullen.
Het graf, de gesloten baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt, en het vuur zegt niet: Het is genoeg!
Om u bekend te maken de zekerheid van de redenen der waarheid; opdat gij de redenen der waarheid antwoorden moogt dengenen, die u zenden.
Als het gras zich openbaart, en de grasscheuten gezien worden, laat de kruiden der bergen verzameld worden.
Want de kwade zal geen beloning hebben, de lamp der goddelozen zal uitgeblust worden.
En door wetenschap worden de binnenkameren vervuld met alle kostelijk en liefelijk goed.
Gelijk hij, die een edel gesteente in een slinger bindt, alzo is hij, die den zot eer geeft.
Uw bete, die gij gegeten hebt, zoudt gij uitspuwen; en gij zoudt uw liefelijke woorden verderven.
Opdat hij niet drinke, en het gezette vergete, en de rechtzaak van alle verdrukten verandere.
Een ongerechtig man is den rechtvaardige een gruwel; maar die recht is van weg, is den goddeloze een gruwel.
Want het is liefelijk, als gij die in uw binnenste bewaart; zij zullen samen op uw lippen gepast worden.
Opdat degene, die het hoort, u niet smade; want uw kwaad gerucht zou niet afgekeerd worden.
Elkeen, die haar verbergt, zou den wind verbergen, en de olie zijner rechterhand, die roept.
Doe den goddelozen weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden.
Gelijk een doorn gaat in de hand eens dronkaards, alzo is een spreuk in den mond der zotten.
Een wijs man, met een dwaas man in rechten zich begeven hebbende, hetzij dat hij beroerd is of lacht, zo is er toch geen rust.
De verwoesting der goddelozen zal hen doorsnijden, omdat zij weigeren recht te doen.
De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.
Als hij met zijn stem smeekt, geloof hem niet, want zeven gruwelen zijn in zijn hart.
Het welbehagen des konings is over een verstandigen knecht; maar zijn verbolgenheid zal zijn over dengene, die beschaamd maakt.
Daartoe zult gij genoegzaamheid van geitenmelk hebben tot uw spijze, tot spijze van uw huis, en leeftocht uwer maagden.
Wiens haat door bedrog bedekt is, diens boosheid zal in de gemeente geopenbaard worden.
Hij zal geen verzoening aannemen; en hij zal niet bewilligen, ofschoon gij het geschenk vergroot.
Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen.
Want het is beter, dat men tot u zegge: Kom hier bovenaan, dan dat men u vernedere voor het aangezicht eens prinsen, dien uw ogen gezien hebben.
Opdat het de HEERE niet zie, en het kwaad zij in Zijn ogen en Hij Zijn toorn van hem afkere.