'Hun' in de Bijbel
- 1.Genesis 2:1-Genesis 50:8
- 2.Genesis 50:12-Exodus 32:34
- 3.Exodus 33:6-Numberi 1:22
- 4.Numberi 1:23-Numberi 14:14
- 5.Numberi 14:16-Numberi 34:15
- 6.Numberi 35:3-Jozua 9:4
- 7.Jozua 9:5-Richteren 2:15
- 8.Richteren 2:17-2 Samuël 1:23
- 9.2 Samuël 2:21-2 Koningen 17:7
- 10.2 Koningen 17:9-1 Kronieken 17:22
- 11.1 Kronieken 19:4-2 Kronieken 31:17
- 12.2 Kronieken 31:18-Nehemia 9:14
- 13.Nehemia 9:15-Job 34:25
- 14.Job 35:9-Psalmen 78:30
- 15.Psalmen 78:31-Psalmen 124:6
- 16.Psalmen 125:3-Jesaja 15:4
- 17.Jesaja 16:4-Jesaja 66:18
- 18.Jesaja 66:24-Jeremia 25:14
- 19.Jeremia 25:36-Klaagliederen 5:7
- 20.Klaagliederen 5:8-Ezechiël 22:28
- 21.Ezechiël 22:31-Hosea 4:12
- 22.Hosea 4:18-Zacharia 11:6
- 23.Zacharia 11:8-Maleachi 4:6
Als Gods toorn tegen hen opging, dat Hij van hun vetsten doodde, en de uitgelezenen van Israel nedervelde.
Dies deed Hij hun dagen vergaan in ijdelheid, en hun jaren in verschrikking.
En gedachten, dat God hun Rotssteen was, en God, de Allerhoogste, hun Verlosser.
En zij vleiden Hem met hun mond, en logen Hem met hun tong.
Want hun hart was niet recht met Hem, en zij waren niet getrouw in Zijn verbond.
En hun vloeden in bloed veranderde, en hun stromen, opdat zij niet zouden drinken.
En Hij gaf hun gewas den kruidworm, en hun arbeid den sprinkhaan.
Hij doodde hun wijnstok door den hagel, en hun wilde vijgebomen door vurigen hagelsteen.
Ook gaf Hij hun vee den hagel over, en hun beesten aan de vurige kolen.
Hij woog een pad voor Zijn toorn; Hij onttrok hun ziel niet van den dood; en hun gedierte gaf Hij aan de pestilentie over.
Ja, Hij leidde hen zeker, zodat zij niet vreesden; want de zee had hun vijanden overdekt.
En Hij verdreef voor hun aangezicht de heidenen, en deed hen vallen in het snoer hunner erfenis, en deed de stammen Israels in hun tenten wonen.
En zij weken terug, en handelden trouwelooslijk, gelijk hun vaders; zij zijn omgekeerd, als een bedriegelijke boog.
En zij verwekten Hem tot toorn door hun hoogten, en verwekten Hem tot ijver door hun gesneden beelden.
Het vuur verteerde hun jongelingen, en hun jonge dochters werden niet geprezen.
Hun priesters vielen door het zwaard, en hun weduwen weenden niet.
En Hij sloeg Zijn wederpartijders aan het achterste; Hij deed hun eeuwige smaadheid aan.
Zij hebben hun bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand, die hen begroef.
Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is hun God? Laat de wraak des vergoten bloeds Uwer knechten onder de heidenen voor onze ogen bekend worden.
En geef onze naburen zevenvoudig weder in hun schoot hun smaad, waarmede zij U, o Heere! gesmaad hebben.
Dies heb Ik het overgegeven in het goeddunken huns harten, dat zij wandelden in hun raadslagen.
In kort zou Ik hun vijanden gedempt hebben, en Mijn hand gewend hebben tegen hun wederpartijders.
Doe hun als Midian, als Sisera, als Jabin aan de beek Kison;
Maak hen en hun prinsen als Oreb en als Zeeb, en al hun vorsten als Zebah en als Zalmuna;
Maak hun aangezicht vol schande, opdat zij, o HEERE! Uw Naam zoeken.
De misdaad Uws volks hebt Gij weggenomen; Gij hebt al hun zonden bedekt. Sela.
O God! de hovaardigen staan tegen mij op, en de vergaderingen der tirannen zoeken mijn ziel; en zij stellen U niet voor hun ogen.
Mijn bekenden hebt Gij verre van mij gedaan, Gij hebt mij hun tot een groten gruwel gesteld; ik ben besloten, en kan niet uitkomen.
Zo zal Ik hun overtreding met de roede bezoeken, en hun ongerechtigheid met plagen.
Laat Uw werk aan Uw knechten gezien worden, en Uw heerlijkheid over hun kinderen.
En Hij zal hun ongerechtigheid op hen doen wederkeren, en Hij zal hen in hun boosheid verdelgen; de HEERE, onze God, zal hen verdelgen.
Hij sprak tot hen in een wolkkolom; zij hebben Zijn getuigenissen onderhouden, en de inzettingen, die Hij hun gegeven had.
O HEERE, onze God! Gij hebt hen verhoord, Gij zijt hun geweest een vergevend God, hoewel wraak doende over hun daden.
[ (Psalms 102:29) De kinderen Uwer knechten zullen wonen, en hun zaad zal voor Uw aangezicht bevestigd worden. ]
Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede.
De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken.
De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen.
Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd.
Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd.
Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof.
Hij zond een man voor hun aangezicht henen; Jozef werd verkocht tot een slaaf.
Hij keerde hun hart om, dat zij Zijn volk haatten, dat zij met Zijn knechten listiglijk handelden.
Hij keerde hun wateren in bloed, en Hij doodde hun vissen.
Hun land bracht vorsen voort in overvloed, tot in de binnenste kameren hunner koningen.
Hij sprak, en er kwam een vermenging van ongedierte, luizen, in hun ganse landpale.
Hij maakte hun regen tot hagel, vlammig vuur in hun land.
En Hij sloeg hun wijnstok en hun vijgeboom, en Hij brak het geboomte hunner landpalen.
Die al het kruid in hun land opaten, ja, aten de vrucht hunner landbouwe op.
Hij versloeg ook alle eerstgeborenen in hun land, de eerstelingen al hunner krachten.
En Hij voerde hen uit met zilver en goud; en onder hun stammen was niemand, die struikelde.
Egypte was blijde, als zij uittrokken, want hun verschrikking was op hen gevallen.
En Hij gaf hun de landen der heidenen, zodat zij in erfenis bezaten den arbeid der volken;
En de wateren overdekten hun wederpartijders; niet een van hen bleef over.
Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.
En een vuur brandde onder hun vergadering, een vlam stak de goddelozen aan brand.
En zij veranderden hun Eer in de gedaante van een os, die gras eet.
Zij vergaten God, hun Heiland, Die grote dingen gedaan had in Egypte;
Maar zij murmureerden in hun tenten; naar de stem des HEEREN hoorden zij niet.
En dat Hij hun zaad zou nedervellen onder de heidenen, en hen verstrooien zou door de landen.
En zij hebben den HEERE tot toorn verwekt met hun daden, zodat de plaag een inbreuk onder hen deed.
Zij hebben die volken niet verdelgd, die de HEERE hun gezegd had;
En zij dienden hun afgoden, en zij werden hun tot een strik.
Daarenboven hebben zij hun zonen en hun dochteren den duivelen geofferd.
En zij ontreinigden zich door hun werken, en zij hebben gehoereerd door hun daden.
En Hij gaf hen in de hand der heidenen, en hun haters heersten over hen.
En hun vijanden hebben hen verdrukt, en zij zijn vernederd geworden onder hun hand.
Hij heeft hen menigmaal gered; maar zij verbitterden Hem door hun raad, en werden uitgeteerd door hun ongerechtigheid.
Nochtans zag Hij hun benauwdheid aan, als Hij hun geschrei hoorde.
En Hij dacht tot hun beste aan Zijn verbond, en het berouwde Hem naar de veelheid Zijner goedertierenheden.
Dies gaf Hij hun barmhartigheid voor het aangezicht van allen, die hen gevangen hadden.
Zij waren hongerig, ook dorstig; hun ziel was in hen overstelpt.
Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, heeft Hij hen gered uit hun angsten;
Waarom Hij hun het hart door zwarigheid vernederd heeft; zij zijn gestruikeld, en er was geen helper.
Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.
Hij voerde hen uit de duisternis en de schaduw des doods, en Hij brak hun banden.
De zotten worden om den weg hunner overtreding, en om hun ongerechtigheden geplaagd;
Hun ziel gruwelde van alle spijze, en zij waren tot aan de poorten des doods gekomen.
Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, verloste Hij hen uit hun angsten.
Hij zond Zijn woord uit, en heelde hen, en rukte hen uit hun kuilen.
Zij rijzen op naar den hemel; zij dalen neder tot in de afgronden; hun ziel versmelt van angst.
Zij dansen en waggelen als een dronken man, en al hun wijsheid wordt verslonden.
Doch roepende tot den HEERE in de benauwdheid, die zij hadden, zo voerde Hij hen uit hun angsten.
Hij doet de storm stilstaan, zodat hun golven stilzwijgen.
En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en hun vee vermindert Hij niet.
En dat zijn kinderen hier en daar omzwerven, en bedelen, en de nooddruft uit hun verwoeste plaatsen zoeken.
Dat zijn nakomelingen uitgeroeid worden; hun naam worde uitgedelgd in het andere geslacht.
Dat zij gedurig voor den HEERE zijn; en Hij roeie hun gedachtenis uit van de aarde.
Nog ben ik hun een smaad; als zij mij zien, zo schudden zij hun hoofd.
Laat mijn tegenstanders met schande bekleed worden, en dat zij met hun beschaamdheid zich bedekken, als met een mantel.
Caph. Hij heeft de kracht Zijner werken Zijn volke bekend gemaakt; Lamed. hun gevende de erve der heidenen.
Waarom zouden de heidenen zeggen: Waar is nu hun God?
Hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun keel.
Dat die hen maken hun gelijk worden, en al wie op hen vertrouwt.
Israel! vertrouw gij op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild.
Gij huis van Aaron! vertrouw op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild.
Gijlieden, die den HEERE vreest! vertrouwt op den HEERE; Hij is hun Hulp en hun Schild.
Hun hart is vet als smeer; maar ik heb vermaak in Uw wet.
Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen afdwalen, want hun bedrog is leugen.
Toen zouden zij ons levend verslonden hebben, als hun toorn tegen ons ontstak.
De HEERE zij geloofd, Die ons in hun tanden niet heeft overgegeven tot een roof.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 2:1-Genesis 50:8
- 2.Genesis 50:12-Exodus 32:34
- 3.Exodus 33:6-Numberi 1:22
- 4.Numberi 1:23-Numberi 14:14
- 5.Numberi 14:16-Numberi 34:15
- 6.Numberi 35:3-Jozua 9:4
- 7.Jozua 9:5-Richteren 2:15
- 8.Richteren 2:17-2 Samuël 1:23
- 9.2 Samuël 2:21-2 Koningen 17:7
- 10.2 Koningen 17:9-1 Kronieken 17:22
- 11.1 Kronieken 19:4-2 Kronieken 31:17
- 12.2 Kronieken 31:18-Nehemia 9:14
- 13.Nehemia 9:15-Job 34:25
- 14.Job 35:9-Psalmen 78:30
- 15.Psalmen 78:31-Psalmen 124:6
- 16.Psalmen 125:3-Jesaja 15:4
- 17.Jesaja 16:4-Jesaja 66:18
- 18.Jesaja 66:24-Jeremia 25:14
- 19.Jeremia 25:36-Klaagliederen 5:7
- 20.Klaagliederen 5:8-Ezechiël 22:28
- 21.Ezechiël 22:31-Hosea 4:12
- 22.Hosea 4:18-Zacharia 11:6
- 23.Zacharia 11:8-Maleachi 4:6
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (104)
- Exodus (123)
- Leviticus (67)
- Numberi (208)
- Deuteronomium (78)
- Jozua (112)
- Richteren (71)
- Ruth (1)
- 1 Samuël (35)
- 2 Samuël (29)
- 1 Koningen (50)
- 2 Koningen (53)
- 1 Kronieken (96)
- 2 Kronieken (89)
- Ezra (39)
- Nehemia (77)
- Esther (17)
- Job (59)
- Psalmen (217)
- Spreuken (22)
- Prediker (11)
- Hooglied (1)
- Jesaja (142)
- Jeremia (176)
- Klaagliederen (25)
- Ezechiël (181)
- Daniël (12)
- Hosea (43)
- Joël (5)
- Amos (9)
- Obadja (2)
- Jona (5)
- Micha (11)
- Nahum (6)
- Habakuk (3)
- Zefanja (9)
- Zacharia (19)
- Maleachi (2)
- Mattheüs (89)
- Markus (72)
- Lukas (80)
- Johannes (40)
- Handelingen (87)
- Romeinen (33)
- 1 Corinthiërs (7)
- 2 Corinthiër (8)
- Galaten (2)
- Efeziërs (2)
- Filippenzen (2)
- Colossenzen (1)
- 1 Thessalonicenzen (3)
- 2 Thessalonicenzen (2)
- 1 Timotheüs (6)
- 2 Timotheüs (6)
- Titus (5)
- Hebreeën (13)
- Jakobus (4)
- 1 Petrus (2)
- 2 Petrus (12)
- Judas (6)
- Openbaring (60)