'De' in de Bijbel
- 1.Psalmen 1:1-Psalmen 18:2
- 2.Psalmen 18:7-Psalmen 31:23
- 3.Psalmen 32:2-Psalmen 42:7
- 4.Psalmen 42:8-Psalmen 56:7
- 5.Psalmen 56:11-Psalmen 69:28
- 6.Psalmen 69:31-Psalmen 78:69
- 7.Psalmen 78:70-Psalmen 91:15
- 8.Psalmen 92:2-Psalmen 104:12
- 9.Psalmen 104:13-Psalmen 111:2
- 10.Psalmen 111:4-Psalmen 121:5
- 11.Psalmen 121:6-Psalmen 143:5
- 12.Psalmen 143:11-Psalmen 150:4
Welgelukzalig is de man, die niet wandelt in de raad der goddelozen, noch staat op den weg der zondaren, noch zit in het gestoelte der spotters;
Alzo zijn de goddelozen niet, maar als het kaf, dat de wind henendrijft.
Daarom zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen.
Want de HEERE kent den weg der rechtvaardigen; maar de weg der goddelozen zal vergaan.
Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?
De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:
Die in den hemel woont, zal lachen; de HEERE zal hen bespotten.
Ik zal van het besluit verhalen: de HEERE heeft tot Mij gezegd: Gij zijt Mijn Zoon, heden heb Ik U gegenereerd.
Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.
Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.
Sta op, HEERE, verlos mij, mijn God; want Gij hebt al mijn vijanden op het kinnebakken geslagen; de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. (1a) Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; wees mij genadig, en hoor mijn gebed.
Gij, mannen, hoe lang zal mijn eer tot schande zijn? Hoe lang zult gij de ijdelheid beminnen, de leugen zoeken? Sela.
Weet toch, dat de HEERE Zich een gunstgenoot heeft afgezonderd; de HEERE zal horen, als ik tot Hem roep.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Nechiloth. (1a) O HEERE, neem mijn redenen ter ore; versta mijn overdenking.
Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden.
Want Gij zijt geen God, Die lust heeft aan goddeloosheid; de boze zal bij U niet verkeren.
De onzinnigen zullen voor Uw ogen niet bestaan; Gij haat alle werkers der ongerechtigheid.
Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en des bedrogs heeft de HEERE een gruwel.
Maar ik zal door de grootheid Uwer goedertierenheid in Uw huis ingaan; ik zal mij buigen naar het paleis Uwer heiligheid, in Uw vreze.
Verklaar hen schuldig, o God; laat hen vervallen van hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen, want zij zijn wederspannig tegen U.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth, op de Scheminith. (1a) O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid!
Want in de dood is Uwer geen gedachtenis; wie zal U loven in het graf?
Wijkt van mij, al gij werkers der ongerechtigheid; want de HEERE heeft de stem mijns geweens gehoord.
De HEERE heeft mijn smeking gehoord; de HEERE zal mijn gebed aannemen.
Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. (1a) HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! Sela.
Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen.
Zo zal de vergadering der volken U omsingelen; keer dan boven haar weder in de hoogte.
De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.
Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God!
Mijn schild is bij God, Die de oprechten van hart behoudt.
En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen.
Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Gitthith. (1a) O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! Gij, die Uw majesteit gesteld hebt boven de hemelen.
Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om Uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te doen ophouden.
Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt;
Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?
En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond?
Gij doet hem heersen over de werken Uwer handen; Gij hebt alles onder zijn voeten gezet;
Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeen doorwandelt.
[ (Psalms 8:10) O HEERE, onze Heere! hoe heerlijk is Uw Naam op de ganse aarde! ]
Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos.
O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.
Maar de HEERE zal in eeuwigheid zitten; Hij heeft Zijn troon bereid ten gerichte.
En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden.
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid.
Psalmzingt den HEERE, Die te Sion woont; verkondigt onder de volken Zijn daden.
Want Hij zoekt de bloedstortingen, Hij gedenkt derzelve; Hij vergeet het geroep der ellendigen niet.
Wees mij genadig, HEERE, zie mijn ellende aan, van mijn haters mij aangedaan, Gij, Die mij verhoogt uit de poorten des doods;
Opdat ik Uw gansen lof in de poorten der dochter van Sion vertelle, dat ik mij verheuge in Uw heil.
De heidenen zijn gezonken in de groeve, die zij gemaakt hadden; hunlieder voet is gevangen in het net, dat zij verborgen hadden.
De HEERE is bekend geworden; Hij heeft recht gedaan; de goddeloze is verstrikt in het werk zijner handen! Higgajon, Sela.
De goddelozen zullen terugkeren, naar de hel toe, alle godvergetende heidenen.
Want de nooddruftige zal niet voor altoos vergeten worden, noch de verwachting der ellendigen in eeuwigheid verloren zijn.
Sta op, HEERE, laat de mens zich niet versterken; laat de heidenen voor Uw aangezicht geoordeeld worden.
[ (Psalms 9:21) O HEERE! jaag hun vreze aan; laat de heidenen weten, dat zij mensen zijn. Sela. ]
De goddeloze vervolgt hittiglijk in hoogmoed de ellendige; laat hen gegrepen worden in de aanslagen, die zij bedacht hebben.
Want de goddeloze roemt over den wens zijner ziel; hij zegent den gierigaard, hij lastert den HEERE.
De goddeloze, gelijk hij zijn neus omhoog steekt, onderzoekt niet; al zijn gedachten zijn, dat er geen God is.
Hij zit in de achterlage der hoeven, in verborgene plaatsen doodt hij den onschuldige; zijn ogen verbergen zich tegen den arme.
Hij duikt neder, hij buigt zich; en de arme hoop valt in zijn sterke poten.
Sta op, HEERE God! hef Uw hand op, vergeet de ellendigen niet.
Waarom lastert de goddeloze God? zegt in zijn hart: Gij zult het niet zoeken?
Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees.
De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land.
Om den wees en verdrukte recht te doen; opdat een mens van de aarde niet meer voortvare geweld te bedrijven.
Want ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere te schieten naar de oprechten van harte.
Zekerlijk, de fondamenten worden omgestoten; wat heeft de rechtvaardige bedreven?
De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, des HEEREN troon is in den hemel; Zijn ogen aanschouwen, Zijn oogleden proeven de mensenkinderen.
De HEERE proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat Zijn ziel.
Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn.
Want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden lief; Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Scheminith. (1a) Behoud, o HEERE; want de goedertierene ontbreekt, want de getrouwen zijn weinig geworden onder de mensenkinderen.
De HEERE snijde af alle vleiende lippen, de grootsprekende tong.
Die daar zeggen: Wij zullen de overhand hebben met onze tong; onze lippen zijn onze! Wie is heer over ons?
Om de verwoesting der ellendigen, om het kermen der nooddruftigen, zal Ik nu opstaan, zegt de HEERE; Ik zal in behoudenis zetten, dien hij aanblaast.
De redenen des HEEREN zijn reine redenen, zilver, gelouterd in een aarden smeltkroes, gezuiverd zevenmaal.
[ (Psalms 12:9) De goddelozen draven rondom, wanneer de snoodsten van des mensenkinderen verhoogd worden. ]
Aanschouw, verhoor mij, HEERE, mijn God; verlicht mijn ogen, opdat ik in de dood niet ontslape;
Een psalm van David, voor den opperzangmeester. De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij verderven het, zij maken het gruwelijk met hun werk; er is niemand, die goed doet.
De HEERE heeft uit den hemel nedergezien op de mensenkinderen, om te zien, of iemand verstandig ware, die God zocht.
Gijlieden beschaamt den raad des ellendigen, omdat de HEERE zijn Toevlucht is.
Och, dat Israels verlossing uit Sion kwam! Als de HEERE de gevangenen Zijns volks zal doen wederkeren, dan zal zich Jakob verheugen, Israel zal verblijd zijn.
Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt;
In wiens ogen de verworpene veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft hij gezworen tot zijn schade, evenwel verandert hij niet;
O mijn ziel! gij hebt tot den HEERE gezegd: Gij zijt de HEERE, mijn goedheid raakt niet tot U;
Maar tot de heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is.
De smarten dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankofferen van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen.
De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot.
De snoeren zijn mij in liefelijke plaatsen gevallen; ja, een schone erfenis is mij geworden.
Want Gij zult mijn ziel in de hel niet verlaten; Gij zult niet toelaten, dat Uw Heilige de verderving zie.
Een gebed van David. HEERE! hoor de gerechtigheid, merk op mijn geschrei, neem ter ore mijn gebed, met onbedriegelijke lippen gesproken.
Laat mijn recht van voor Uw aangezicht uitgaan, laat Uw ogen de billijkheden aanschouwen.
Aangaande de handelingen des mensen, ik heb mij, naar het woord Uwer lippen, gewacht voor de paden des inbrekers;
Bewaar mij als het zwart des oogappels, verberg mij onder de schaduw Uwer vleugelen,
Met Uw hand van de lieden, o HEERE! van de lieden, die van de wereld zijn, welker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met Uw verborgen schat; de kinderen worden verzadigd, en zij laten hun overschot hun kinderkens achter.
Voor den opperzangmeester, een psalm van David, de knecht des HEEREN, die de woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten dage, als de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul. (1a) Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte!
De HEERE is mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild, en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Psalmen 1:1-Psalmen 18:2
- 2.Psalmen 18:7-Psalmen 31:23
- 3.Psalmen 32:2-Psalmen 42:7
- 4.Psalmen 42:8-Psalmen 56:7
- 5.Psalmen 56:11-Psalmen 69:28
- 6.Psalmen 69:31-Psalmen 78:69
- 7.Psalmen 78:70-Psalmen 91:15
- 8.Psalmen 92:2-Psalmen 104:12
- 9.Psalmen 104:13-Psalmen 111:2
- 10.Psalmen 111:4-Psalmen 121:5
- 11.Psalmen 121:6-Psalmen 143:5
- 12.Psalmen 143:11-Psalmen 150:4
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (765)
- Exodus (777)
- Leviticus (549)
- Numberi (871)
- Deuteronomium (641)
- Jozua (436)
- Richteren (459)
- Ruth (52)
- 1 Samuël (554)
- 2 Samuël (448)
- 1 Koningen (551)
- 2 Koningen (532)
- 1 Kronieken (614)
- 2 Kronieken (616)
- Ezra (213)
- Nehemia (281)
- Esther (143)
- Job (509)
- Psalmen (1153)
- Spreuken (508)
- Prediker (132)
- Hooglied (74)
- Jesaja (880)
- Jeremia (956)
- Klaagliederen (87)
- Ezechiël (892)
- Daniël (256)
- Hosea (102)
- Joël (56)
- Amos (111)
- Obadja (14)
- Jona (29)
- Micha (69)
- Nahum (35)
- Habakuk (40)
- Zefanja (37)
- Zacharia (146)
- Maleachi (44)
- Mattheüs (586)
- Markus (341)
- Lukas (545)
- Johannes (457)
- Handelingen (600)
- Romeinen (232)
- 1 Corinthiërs (224)
- 2 Corinthiër (115)
- Galaten (75)
- Efeziërs (86)
- Filippenzen (31)
- Colossenzen (56)
- 1 Thessalonicenzen (33)
- 2 Thessalonicenzen (25)
- 1 Timotheüs (59)
- 2 Timotheüs (43)
- Titus (26)
- Filémon (8)
- Hebreeën (182)
- Jakobus (65)
- 1 Petrus (62)
- 2 Petrus (44)
- 1 Johannes (63)
- 2 Johannes (6)
- 3 Johannes (11)
- Judas (17)
- Openbaring (292)