'Maar' in de Bijbel
- 1.Genesis 1:30-Genesis 47:30
- 2.Genesis 48:6-Leviticus 11:4
- 3.Leviticus 11:5-Numberi 14:41
- 4.Numberi 14:44-Deuteronomium 16:16
- 5.Deuteronomium 17:16-Richteren 1:33
- 6.Richteren 1:35-1 Samuël 5:10
- 7.1 Samuël 6:3-2 Samuël 7:15
- 8.2 Samuël 7:19-1 Koningen 9:12
- 9.1 Koningen 9:22-2 Koningen 14:9
- 10.2 Koningen 14:19-2 Kronieken 12:7
- 11.2 Kronieken 13:8-Esther 3:2
- 12.Esther 3:6-Psalmen 18:23
- 13.Psalmen 18:26-Psalmen 109:4
- 14.Psalmen 109:16-Spreuken 12:6
- 15.Spreuken 12:7-Spreuken 17:9
- 16.Spreuken 17:11-Prediker 9:15
- 17.Prediker 9:18-Jesaja 41:26
- 18.Jesaja 41:28-Jeremia 12:14
- 19.Jeremia 12:17-Jeremia 44:5
- 20.Jeremia 44:14-Ezechiël 33:11
- 21.Ezechiël 33:13-Hosea 8:4
- 22.Hosea 8:6-Maleachi 3:13
Bij den reine houdt Gij U rein, maar bij den verkeerde bewijst Gij U een Worstelaar.
Want Gij verlost het bedrukte volk, maar de hoge ogen vernedert Gij.
Zij riepen, maar er was geen verlosser; tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet.
Dezen vermelden van wagens, en die van paarden; maar wij zullen vermelden van den Naam des HEEREN, onzes Gods.
Zij hebben zich gekromd, en zijn gevallen; maar wij zijn gerezen en staande gebleven.
Mijn God! Ik roep des daags, maar Gij antwoordt niet; en des nachts, en ik heb geen stilte.
Maar ik ben een worm en geen man, een smaad van mensen, en veracht van het volk.
Maar Gij, HEERE! wees niet verre; mijn Sterkte! haast U tot mijn hulp.
Want Hij heeft niet veracht, noch verfoeid de verdrukking des verdrukten, noch Zijn aangezicht voor hem verborgen; maar Hij heeft gehoord, als die tot Hem riep.
Maar ik wandel in mijn oprechtigheid, verlos mij dan en wees mij genadig.
Want mijn vader en mijn moeder hebben mij verlaten, maar de HEERE zal mij aannemen.
Trek mij niet weg met de goddelozen, en met de werkers der ongerechtigheid, die van vrede spreken met hun naasten, maar kwaad is in hun hart.
De stem des HEEREN doet de hinden jongen werpen, en ontbloot de wouden; maar in Zijn tempel zegt Hem een iegelijk eer.
Want een ogenblik is er in Zijn toorn, maar een leven in Zijn goedgunstigheid; des avonds vernacht het geween, maar des morgens is er gejuich.
Want, HEERE! Gij hadt mijn berg door Uw goedgunstigheid vastgezet; maar toen Gij Uw aangezicht verborgt, werd ik verschrikt.
Maar ik vertrouw op U, o HEERE! Ik zeg: Gij zijt mijn God.
De goddeloze heeft veel smarten, maar die op den HEERE vertrouwt, dien zal de goedertierenheid omringen.
Maar de raad des HEEREN bestaat in eeuwigheid, de gedachten Zijns harten van geslacht tot geslacht.
Caph. De jonge leeuwen lijden armoede, en hongeren; maar die den HEERE zoeken, hebben geen gebrek aan enig goed.
Resch. Vele zijn de tegenspoeden des rechtvaardigen; maar uit alle die redt hem de HEERE.
Maar als ik hinkte, waren zij verblijd, en verzamelden zich; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen, en ik merkte niets; zij scheurden hun klederen, en zwegen niet stil.
Want zij spreken niet van vrede, maar zij bedenken bedriegelijke zaken tegen de stillen in het land.
Want de boosdoeners zullen uitgeroeid worden, maar die den HEERE verwachten, die zullen de aarde erfelijk bezitten.
Vau. En nog een weinig, en de goddeloze zal er niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij zal er niet wezen.
Want de armen der goddelozen zullen verbroken worden; maar de HEERE ondersteunt de rechtvaardigen.
Caph. Maar de goddelozen zullen vergaan, en de vijanden des HEEREN zullen verdwijnen, als het kostelijkste der lammeren; met den rook zullen zij verdwijnen.
Lamed. De goddeloze ontleent en geeft niet weder; maar de rechtvaardige ontfermt zich, en geeft.
Want zijn gezegenden zullen de aarde erfelijk bezitten; maar zijn vervloekten zullen uitgeroeid worden.
Nun. Ik ben jong geweest, ook ben ik oud geworden, maar heb niet gezien den rechtvaardige verlaten, noch zijn zaad zoekende brood.
Want de HEERE heeft het recht lief, en zal Zijn gunstgenoten niet verlaten; in eeuwigheid worden zij bewaard; maar het zaad der goddelozen wordt uitgeroeid.
Maar de HEERE laat hem niet in zijn hand; en Hij verdoemt hem niet, als hij geoordeeld wordt.
Maar hij ging door, en zie, hij was er niet meer; en ik zocht hem, maar hij werd niet gevonden.
Maar de overtreders worden te zamen verdelgd. het einde der goddelozen wordt uitgeroeid.
Maar mijn vijanden zijn levende, worden machtig; en die mij om valse oorzaken haten, worden groot.
Ik was verstomd door stilzwijgen, ik zweeg van het goede; maar mijn smart werd verzwaard.
[ (Psalms 40:18) Ik ben wel ellendig en nooddruftig, maar de HEERE denkt aan mij; Gij zijt mijn Hulp en mijn Bevrijder; o mijn God! vertoef niet. ]
Maar Gij, o HEERE! wees mij genadig, en richt mij op; en ik zal het hun vergelden.
Maar de HEERE zal des daags Zijn goedertierenheid gebieden, en des nachts zal Zijn lied bij mij zijn; het gebed tot den God mijns levens.
Gij hebt de heidenen met Uw hand uit de bezitting verdreven, maar henlieden geplant; Gij hebt de volken geplaagd, henlieden daarentegen doen voortschieten.
Want zij hebben het land niet geerfd door hun zwaard, en hun arm heeft hun geen heil gegeven; maar Uw rechterhand, en Uw arm, en het licht Uws aangezichts, omdat Gij een welbehagen in hen hadt.
Maar Gij verlost ons van onze wederpartijders, en Gij maakt onze haters beschaamd.
Maar nu hebt Gij ons verstoten en te schande gemaakt, dewijl Gij met onze krijgsheiren niet uittrekt.
Maar om Uwentwil worden wij den gansen dag gedood; wij worden geacht als slachtschapen.
Maar God zal mijn ziel van het geweld des grafs verlossen, want Hij zal mij opnemen. Sela.
Maar tot den goddeloze zegt God: Wat hebt gij Mijn inzettingen te vertellen, en neemt Mijn verbond in uw mond?
Ziet den man, die God niet stelde tot Zijn Sterkte, maar vertrouwde op de veelheid zijns rijkdoms; hij was sterk geworden door zijn beschadigen.
[ (Psalms 52:10) Maar ik zal zijn als een groene olijfboom in Gods huis; ik vertrouw op Gods goedertierenheid eeuwiglijk en altoos. ]
Maar gij zijt het, o mens, als van mijn waardigheid, mijn leidsman en mijn bekende!
Zijn mond is gladder dan boter, maar zijn hart is krijg; zijn woorden zijn zachter dan olie, maar dezelve zijn blote zwaarden.
[ (Psalms 55:24) Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen. ]
Maar Gij, HEERE! zult hen belachen; Gij zult alle heidenen bespotten.
Maar ik zal Uw sterkte zingen, en des morgens Uw goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een Hoog Vertrek zijt geweest, en een Toevlucht ten dage, als mij bange was.
Maar nu hebt Gij dengenen, die U vrezen, een banier gegeven, om die op te werpen, vanwege de waarheid. Sela.
Zij raadslagen slechts, om hem van zijn hoogheid te verstoten; zij hebben behagen in leugen; met hun mond zegenen zij; maar met hun binnenste vloeken zij. Sela.
Maar dezen, die mijn ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde.
[ (Psalms 63:12) Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk, die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers zal gestopt worden. ]
Maar God zal hen haastig met een pijl schieten; hun plagen zijn er.
Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij.
Gij hadt den mens op ons hoofd doen rijden; wij waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons uitgevoerd in een overvloeiende verversing.
Maar zeker, God heeft gehoord; Hij heeft gemerkt op de stem mijns gebeds.
Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden; zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn.
Een God, Die de eenzamen zet in een huisgezin, uitvoert, die in boeien gevangen zijn; maar de afvalligen wonen in het dorre.
En ik heb geweend in het vasten mijner ziel; maar het is mij geworden tot allerlei smaad.
En ik heb een zak tot mijn kleed aangedaan; maar ik ben hun tot een spreekwoord geworden.
Maar mij aangaande, mijn gebed is tot U, o HEERE; er is een tijd des welbehagens, o God! door de grootheid Uwer goedertierenheid; verhoor mij door de getrouwheid Uws heils.
De versmaadheid heeft mijn hart gebroken, en ik ben zeer zwak; en ik heb gewacht naar medelijden, maar er is geen; en naar vertroosters, maar heb ze niet gevonden.
Maar mij aangaande, mijn voeten waren bijna uitgeweken; mijn treden waren bijkans uitgeschoten.
Nochtans heb ik gedacht om dit te mogen verstaan; maar het was moeite in mijn ogen;
Maar mij aangaande, het is mij goed nabij God te wezen; ik zet mijn betrouwen op den Heere HEERE, om al Uw werken te vertellen.
Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik heb zijn pilaren vastgemaakt. Sela.
Maar God is Rechter; Hij vernedert dezen, en verhoogt genen.
Daarna zeide ik: Dit krenkt mij; maar de rechterhand des Allerhoogsten verandert.
En dat zij hun hoop op God zouden stellen, en Gods daden niet vergeten, maar Zijn geboden bewaren;
Doch Hij, barmhartig zijnde, verzoende de ongerechtigheid, en verdierf hen niet; maar wendde dikwijls Zijn toorn af, en wekte Zijn ganse grimmigheid niet op.
Maar zij verzochten en verbitterden God, den Allerhoogste, en onderhielden Zijn getuigenissen niet.
Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion, dien Hij liefhad.
Maar Mijn volk heeft Mijn stem niet gehoord; en Israel heeft Mijner niet gewild.
Die den HEERE haten, zouden zich Hem geveinsdelijk onderworpen hebben, maar hunlieder tijd zou eeuwig geweest zijn.
Ik zal horen, wat God, de HEERE, spreken zal; want Hij zal tot Zijn volk en tot Zijn gunstgenoten van vrede spreken; maar dat zij niet weder tot dwaasheid keren.
Maar Gij, Heere! zijt een barmhartig en genadig God, lankmoedig, en groot van goedertierenheid en waarheid.
Maar ik, HEERE! roep tot U, en mijn gebed komt U voor in den morgenstond.
Maar Ik zal zijn wederpartijders verpletteren voor zijn aangezicht, en die hem haten, zal Ik plagen.
Maar Mijn goedertierenheid zal Ik van hem niet wegnemen, en in Mijn getrouwheid niet feilen.
Maar Gij hebt hem verstoten en verworpen; Gij zijt verbolgen geworden tegen Uw gezalfde.
Maar Gij zijt de Allerhoogste in eeuwigheid de HEERE!
Maar Gij zult mijn hoorn verhogen, gelijk eens eenhoorns; ik ben met verse olie overgoten.
Want al de goden der volken zijn afgoden; maar de HEERE heeft de hemelen gemaakt.
Maar Gij, HEERE! blijft in eeuwigheid, en Uw gedachtenis van geslacht tot geslacht.
Die zullen vergaan, maar Gij zult staande blijven; en zij alle zullen als een kleed verouden; Gij zult ze veranderen als een gewaad, en zij zullen veranderd zijn.
Maar Gij zijt Dezelfde, en Uw jaren zullen niet geeindigd worden.
Maar de goedertierenheid des HEEREN is van eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn gerechtigheid aan kindskinderen;
Onze vaders in Egypte hebben niet gelet op Uw wonderen; zij zijn der menigte Uwer goedertierenheid niet gedachtig geweest; maar zij waren wederspannig aan de zee, bij de Schelfzee.
Maar zij werden belust met lust in de woestijn, en zij verzochten God in de wildernis.
Toen gaf Hij hun hun begeerte; maar Hij zond aan hun zielen een magerheid.
Maar zij murmureerden in hun tenten; naar de stem des HEEREN hoorden zij niet.
Maar zij vermengden zich met de heidenen, en leerden derzelver werken.
Hij heeft hen menigmaal gered; maar zij verbitterden Hem door hun raad, en werden uitgeteerd door hun ongerechtigheid.
Maar Hij brengt den nooddruftige uit de verdrukking in een hoog vertrek, en maakt de huisgezinnen als kudden.
De oprechten zien het, en zijn verblijd, maar alle ongerechtigheid stopt haar mond.
Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds in het gebed.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 1:30-Genesis 47:30
- 2.Genesis 48:6-Leviticus 11:4
- 3.Leviticus 11:5-Numberi 14:41
- 4.Numberi 14:44-Deuteronomium 16:16
- 5.Deuteronomium 17:16-Richteren 1:33
- 6.Richteren 1:35-1 Samuël 5:10
- 7.1 Samuël 6:3-2 Samuël 7:15
- 8.2 Samuël 7:19-1 Koningen 9:12
- 9.1 Koningen 9:22-2 Koningen 14:9
- 10.2 Koningen 14:19-2 Kronieken 12:7
- 11.2 Kronieken 13:8-Esther 3:2
- 12.Esther 3:6-Psalmen 18:23
- 13.Psalmen 18:26-Psalmen 109:4
- 14.Psalmen 109:16-Spreuken 12:6
- 15.Spreuken 12:7-Spreuken 17:9
- 16.Spreuken 17:11-Prediker 9:15
- 17.Prediker 9:18-Jesaja 41:26
- 18.Jesaja 41:28-Jeremia 12:14
- 19.Jeremia 12:17-Jeremia 44:5
- 20.Jeremia 44:14-Ezechiël 33:11
- 21.Ezechiël 33:13-Hosea 8:4
- 22.Hosea 8:6-Maleachi 3:13
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (109)
- Exodus (72)
- Leviticus (87)
- Numberi (85)
- Deuteronomium (92)
- Jozua (47)
- Richteren (81)
- Ruth (12)
- 1 Samuël (96)
- 2 Samuël (90)
- 1 Koningen (79)
- 2 Koningen (83)
- 1 Kronieken (51)
- 2 Kronieken (80)
- Ezra (9)
- Nehemia (24)
- Esther (13)
- Job (74)
- Psalmen (151)
- Spreuken (244)
- Prediker (29)
- Hooglied (5)
- Jesaja (140)
- Jeremia (174)
- Klaagliederen (7)
- Ezechiël (108)
- Daniël (41)
- Hosea (35)
- Joël (5)
- Amos (15)
- Obadja (1)
- Jona (8)
- Micha (13)
- Nahum (3)
- Habakuk (2)
- Zefanja (4)
- Zacharia (18)
- Maleachi (12)
- Mattheüs (164)
- Markus (95)
- Lukas (149)
- Johannes (164)
- Handelingen (132)
- Romeinen (116)
- 1 Corinthiërs (128)
- 2 Corinthiër (62)
- Galaten (46)
- Efeziërs (23)
- Filippenzen (21)
- Colossenzen (8)
- 1 Thessalonicenzen (19)
- 2 Thessalonicenzen (8)
- 1 Timotheüs (24)
- 2 Timotheüs (20)
- Titus (10)
- Filémon (3)
- Hebreeën (52)
- Jakobus (18)
- 1 Petrus (33)
- 2 Petrus (13)
- 1 Johannes (18)
- 2 Johannes (4)
- 3 Johannes (4)
- Judas (7)
- Openbaring (16)