'Voor' in de Bijbel
Er was nu een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam.
Hebt Gij niet een betuining gemaakt voor hem, en voor zijn huis, en voor al wat hij heeft rondom? Het werk zijner handen hebt Gij gezegend, en zijn vee is in menigte uitgebroken in den lande.
Wederom was er een dag, als de kinderen Gods kwamen, om zich voor den HEERE te stellen, dat de satan ook in het midden van hen kwam, om zich voor den HEERE te stellen.
Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: Huid voor huid, en al wat iemand heeft, zal hij geven voor zijn leven.
Want nu zou ik nederliggen, en stil zijn; ik zou slapen, dan zou voor mij rust wezen;
Met de koningen en raadsheren der aarde, die voor zich woeste plaatsen bebouwden;
Want voor mijn brood komt mijn zuchting; en mijn brullingen worden uitgestort als water.
Hij stond, doch ik kende zijn gedaante niet; een beeltenis was voor mijn ogen; er was stilte, en ik hoorde een stem, zeggende:
Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen, welker grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld voor de motten.
Zo is voor den arme verwachting; en de boosheid stopt haar mond toe.
Tegen den gesel der tong zult gij verborgen wezen, en gij zult niet vrezen voor de verwoesting, als zij komt.
Tegen de verwoesting en tegen den honger zult gij lachen, en voor het gedierte der aarde zult gij niet vrezen.
Zie dit, wij hebben het doorzocht, het is alzo; hoor het, en bemerk gij het voor u.
Heb ik gezegd: Brengt mij, en geeft geschenken voor mij van uw vermogen?
Zult gij, om te bestraffen, woorden bedenken, en zullen de redenen des mismoedigen voor wind zijn?
Maar nu, belieft het u, wendt u tot mij, en het zal voor ulieder aangezicht zijn, of ik liege.
Als het nog in zijn groenigheid is, hoewel het niet afgesneden wordt, nochtans verdort het voor alle gras.
Hij is sappig voor de zon, en zijn scheuten gaan over zijn hof uit.
Zie, Hij zal voor mij henengaan, en ik zal Hem niet zien; en Hij zal voorbijgaan, en ik zal Hem niet merken.
Zo schroom ik voor al mijn smarten; ik weet, dat Gij mij niet onschuldig zult houden.
En u bekend maakte de verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom weet, dat God voor u vergeet van uw ongerechtigheid.
Ik heb ook een hart even als gijlieden, ik zwicht niet voor u; en bij wien zijn niet dergelijke dingen?
Zal niet het oor de woorden proeven, gelijk het gehemelte voor zich de spijze smaakt?
Gelijk gijlieden het weet, weet ik het ook; ik zwicht niet voor u.
Maar ik zal tot den Almachtige spreken, en ben belust mij te verdedigen voor God.
Och, of gij gans stilzweegt! Dat zou ulieden voor wijsheid wezen.
Zult gij voor God onrecht spreken, en zult gij voor Hem bedriegerij spreken?
Ziet, zo Hij mij doodde, zou ik niet hopen? Evenwel zal ik mijn wegen voor Zijn aangezicht verdedigen.
Ook zal Hij mij tot zaligheid zijn; maar een huichelaar zal voor Zijn aangezicht niet komen.
Waarom verbergt Gij Uw aangezicht, en houdt mij voor Uw vijand?
Want voor een boom, als hij afgehouwen wordt, is er verwachting, dat hij zich nog zal veranderen, en zijn scheut niet zal ophouden.
Zal een wijs man winderige wetenschap voor antwoord geven, en zal hij zijn buik vullen met oostenwind?
Ja, gij vernietigt de vreze, en neemt het gebed voor het aangezicht Gods weg.
Zijt gij de eerste een mens geboren? Of zijt gij voor de heuvelen voortgebracht?
Hetwelk de wijzen verkondigd hebben, en men voor hun vaderen niet verborgen heeft;
Te allen dage doet de goddeloze zichzelven weedom aan; en weinige jaren in getal zijn voor den tiran weggelegd.
O, aarde! bedek mijn bloed niet; en voor mijn geroep zij geen plaats.
Och, mocht men rechten voor een man met God, gelijk een kind des mensen voor zijn vriend.
Mijn geest is verdorven, mijn dagen worden uitgeblust, de graven zijn voor mij.
Doch Hij heeft mij tot een spreekwoord der volken gesteld; zodat ik een trommelslag ben voor ieders aangezicht.
Mijn huisgenoten en mijn dienstmaagden achten mij voor een vreemde; een uitlander ben ik in hun ogen.
Dat zij met een ijzeren griffie en lood voor eeuwig in een rots gehouwen wierden!
Denwelken ik voor mij aanschouwen zal, en mijn ogen zien zullen, en niet een vreemde; mijn nieren verlangen zeer in mijn schoot.
Ik heb aangehoord een bestraffing, die mij schande aandoet; maar de geest zal uit mijn verstand voor mij antwoorden.
Dat het gejuich de goddelozen van nabij geweest is, en de vreugde des huichelaars voor een ogenblik?
Hun zaad is bestendig met hen voor hun aangezicht, en hun spruiten zijn voor hun ogen.
Dat zij gelijk stro worden voor den wind, en gelijk kaf, dat de wervelwind wegsteelt;
Dat God Zijn geweld weglegt, voor Zijn kinderen, hem vergeldt, dat hij het gewaar wordt;
De kluiten des dals zijn hem zoet, en hij trekt na zich alle mensen; en dergenen, die voor hem geweest zijn, is geen getal.
Zal ook een man Gode voordelig zijn? Maar voor zichzelven zal de verstandige voordelig zijn.
Is het voor den Almachtige nuttigheid, dat gij rechtvaardig zijt; of gewin, dat gij uw wegen volmaakt?
Maar was er een man van geweld, voor dien was het land, en een aanzienlijk persoon woonde daarin.
Ik zou het recht voor Zijn aangezicht ordentelijk voorstellen, en mijn mond zou ik met verdedigingen vervullen.
Hierom word ik voor Zijn aangezicht beroerd; aanmerk het, en vrees voor Hem;
Omdat ik niet uitgedelgd ben voor de duisternis, en dat Hij van mijn aangezicht de donkerheid bedekt heeft.
De hel is naakt voor Hem, en geen deksel is er voor het verderf.
De pilaren des hemels sidderen, en ontzetten zich voor Zijn schelden.
Gewisselijk, er is voor het zilver een uitgang, en een plaats voor het goud, dat zij smelten.
Het einde, dat God gesteld heeft voor de duisternis, en al het uiterste onderzoekt hij; het gesteente der donkerheid en der schaduw des doods.
Het gesloten goud kan voor haar niet gegeven worden, en met zilver kan haar prijs niet worden opgewogen.
Men kan het goud of het kristal haar niet gelijk waarderen; ook is zij niet te verwisselen voor een kleinood van dicht goud.
Want zij is verholen voor de ogen aller levenden, en voor het gevogelte des hemels is zij verborgen.
Als Hij den regen een gezette orde maakte, en een weg voor het weerlicht der donderen;
Want Hij heeft mijn zeel losgemaakt, en mij bedrukt; daarom hebben zij den breidel voor mijn aangezicht afgeworpen.
Is niet het verderf voor den verkeerde, ja, wat vreemds voor de werkers der ongerechtigheid?
Dat voor tarwe distelen voortkomen, en voor gerst stinkkruid! De woorden van Job hebben een einde.
Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen openen, en zal antwoorden.
Zo gij kunt, antwoord mij; schik u voor mijn aangezicht, stel u.
Zeker, gij hebt gezegd voor mijn oren, en ik heb de stem der woorden gehoord;
Zie, Hij vindt oorzaken tegen mij, Hij houdt mij voor Zijn vijand.
Dan openbaart Hij het voor het oor der lieden, en Hij verzegelt hun kastijding;
Laat ons kiezen voor ons, wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is.
Hoe dan tot Dien, Die het aangezicht der vorsten niet aanneemt, en den rijke voor den arme niet kent? Want zij zijn allen Zijner handen werk.
Als Hij stilt, wie zal dan beroeren? Als Hij het aangezicht verbergt, wie zal Hem dan aanschouwen, zowel voor een volk, als voor een mens alleen?
Houdt gij dat voor recht, dat gij gezegd hebt: Mijn gerechtigheid is meerder dan Gods?
Uw goddeloosheid zou zijn tegen een man, gelijk gij zijt, en uw gerechtigheid voor eens mensen kind.
Dat gij ook gezegd hebt: Gij zult Hem niet aanschouwen; er is nochtans gericht voor Zijn aangezicht, wacht gij dan op Hem.
Verbeid mij een weinig, en ik zal u aanwijzen, dat er nog redenen voor God zijn.
Hij onttrekt Zijn ogen niet van den rechtvaardige, maar met de koningen zijn zij in den troon; daar zet Hij hen voor altoos, en zij worden verheven.
En Hij openbaart het voor hunlieder oor ter tucht, en zegt, dat zij zich van de ongerechtigheid bekeren zouden.
Hij zal den ellendige in zijn ellende vrijmaken, en in de onderdrukking zal Hij het voor hunlieder oor openbaren.
Toen Ik voor haar met Mijn besluit de aarde doorbrak, en zette grendel en deuren;
Wie deelt voor den stortregen een waterloop uit, en een weg voor het weerlicht der donderen?
Zult gij voor den ouden leeuw roof jagen, of de graagheid der jonge leeuwen vervullen?
Zou men hem voor zijn ogen kunnen vangen? Zou men hem met strikken den neus doorboren kunnen?
Zult gij met hem spelen gelijk met een vogeltje, of zult gij hem binden voor uw jonge dochters? [ (Job 40:25) Zullen de metgezellen over hem een maaltijd bereiden? Zullen zij hem delen onder de kooplieden? ] [ (Job 40:26) Zult gij zijn huid met haken vullen, of met een visserskrauwel zijn hoofd? ] [ (Job 40:27) Leg uw hand op hem, gedenk des strijds, doe het niet meer. ] [ (Job 40:28) Zie, zijn hoop zal feilen; zal hij ook voor zijn gezicht nedergeslagen worden? ]
Niemand is zo koen, dat hij hem opwekken zou; wie is dan hij, die zich voor Mijn aangezicht stellen zou?
In zijn hals herbergt de sterkte; voor hem springt zelfs de droefheid van vreugde op.
Hij acht het ijzer voor stro, en het staal voor verrot hout.
Achter zich verlicht hij het pad; men zou den afgrond voor grijzigheid houden.
Wie is hij, zegt Gij, die den raad verbergt zonder wetenschap? Zo heb ik dan verhaald, hetgeen ik niet verstond, dingen, die voor mij te wonderbaar waren, die ik niet wist.
Daarom neemt nu voor ulieden zeven varren en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en offert brandoffer voor ulieden, en laat Mijn knecht Job voor ulieden bidden; want zekerlijk, Ik zal zijn aangezicht aannemen, opdat Ik aan ulieden niet doe naar uw dwaasheid; want gijlieden hebt niet recht van Mij gesproken, gelijk Mijn knecht Job.
En de HEERE wendde de gevangenis van Job, toen hij gebeden had voor zijn vrienden; en de HEERE vermeerderde al hetgeen Job gehad had tot dubbel zoveel.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (147)
- Exodus (171)
- Leviticus (185)
- Numberi (152)
- Deuteronomium (160)
- Jozua (113)
- Richteren (63)
- Ruth (5)
- 1 Samuël (123)
- 2 Samuël (94)
- 1 Koningen (110)
- 2 Koningen (100)
- 1 Kronieken (109)
- 2 Kronieken (126)
- Ezra (27)
- Nehemia (41)
- Esther (41)
- Job (94)
- Psalmen (247)
- Spreuken (73)
- Prediker (26)
- Hooglied (4)
- Jesaja (123)
- Jeremia (124)
- Klaagliederen (14)
- Ezechiël (147)
- Daniël (60)
- Hosea (13)
- Joël (5)
- Amos (9)
- Jona (3)
- Micha (11)
- Nahum (4)
- Habakuk (9)
- Zefanja (4)
- Zacharia (20)
- Maleachi (5)
- Mattheüs (51)
- Markus (24)
- Lukas (69)
- Johannes (36)
- Handelingen (70)
- Romeinen (34)
- 1 Corinthiërs (19)
- 2 Corinthiër (23)
- Galaten (11)
- Efeziërs (8)
- Filippenzen (3)
- Colossenzen (9)
- 1 Thessalonicenzen (8)
- 2 Thessalonicenzen (4)
- 1 Timotheüs (11)
- 2 Timotheüs (5)
- Titus (4)
- Filémon (4)
- Hebreeën (28)
- Jakobus (8)
- 1 Petrus (10)
- 2 Petrus (2)
- 1 Johannes (7)
- 2 Johannes (1)
- 3 Johannes (2)
- Judas (2)
- Openbaring (36)