'En' in de Bijbel
- 1.Psalmen 1:2-Psalmen 19:2
- 2.Psalmen 19:3-Psalmen 31:11
- 3.Psalmen 31:15-Psalmen 39:7
- 4.Psalmen 39:8-Psalmen 51:9
- 5.Psalmen 51:10-Psalmen 69:2
- 6.Psalmen 69:5-Psalmen 78:4
- 7.Psalmen 78:5-Psalmen 83:17
- 8.Psalmen 84:2-Psalmen 95:5
- 9.Psalmen 95:6-Psalmen 106:14
- 10.Psalmen 106:16-Psalmen 115:9
- 11.Psalmen 115:10-Psalmen 132:12
- 12.Psalmen 132:16-Psalmen 149:8
- 13.Psalmen 150:3-Psalmen 150:4
Maar zijn lust is in des HEEREN wet, en hij overdenkt Zijn wet dag en nacht.
Want hij zal zijn als een boom, geplant aan waterbeken, die zijn vrucht geeft op zijn tijd, en welks blad niet afvalt; en al wat hij doet, zal wel gelukken.
Waarom woeden de heidenen, en bedenken de volken ijdelheid?
De koningen der aarde stellen zich op, en de vorsten beraadslagen te zamen tegen den HEERE, en tegen Zijn Gezalfde, zeggende:
Laat ons hun banden verscheuren, en hun touwen van ons werpen.
Dan zal Hij tot hen spreken in Zijn toorn, en in Zijn grimmigheid zal Hij hen verschrikken.
Eis van Mij, en Ik zal de heidenen geven tot Uw erfdeel, en de einden der aarde tot Uw bezitting.
Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving.
Kust den Zoon, opdat Hij niet toorne, en gij op den weg vergaat, wanneer Zijn toorn maar een weinig zou ontbranden. Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.
Doch Gij, HEERE! zijt een Schild voor mij, mijn eer, en Die mijn hoofd opheft.
Ik riep met mijn stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij van den berg Zijner heiligheid. Sela.
Ik lag neder en sliep; ik ontwaakte, want de HEERE ondersteunde mij.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. (1a) Als ik roep, verhoor mij, o God mijner gerechtigheid! In benauwdheid hebt Gij mij ruimte gemaakt; wees mij genadig, en hoor mijn gebed.
Zijt beroerd, en zondigt niet; spreekt in ulieder hart op uw leger, en zijt stil. Sela.
Offert offeranden der gerechtigheid, en vertrouwt op den HEERE.
Gij hebt vreugde in mijn hart gegeven, meer dan ter tijd, als hun koren en hun most vermenigvuldigd zijn.
[ (Psalms 4:9) Ik zal in vrede te zamen nederliggen en slapen; want Gij, o HEERE! alleen zult mij doen zeker wonen. ]
Merk op de stem mijns geroeps, o mijn Koning en mijn God! Want tot U zal ik bidden.
Des morgens, HEERE, zult Gij mijn stem horen; des morgens zal ik mij tot U schikken, en wacht houden.
Gij zult de leugensprekers verdoen; van den man des bloeds en des bedrogs heeft de HEERE een gruwel.
Maar laat verblijd zijn allen, die op U betrouwen, tot in eeuwigheid; laat hen juichen, omdat Gij hen overdekt; en laat in U van vreugde opspringen, die Uw Naam liefhebben.
Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth, op de Scheminith. (1a) O HEERE, straf mij niet in Uw toorn, en kastijd mij niet in Uw grimmigheid!
Ja, mijn ziel is zeer verschrikt; en Gij, HEERE, hoe lange?
[ (Psalms 6:11) Al mijn vijanden zullen zeer beschaamd en verbaasd worden; zij zullen terugkeren, zij zullen in een ogenblik beschaamd worden. ]
Davids Schiggajon, dat hij den HEERE gezongen heeft, over de woorden van Cusch, den zoon van Jemini. (1a) HEERE, mijn God, op U betrouw ik; verlos mij van al mijn vervolgers, en red mij.
Zo vervolge de vijand mijn ziel, en achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde, en doe mijn eer in het stof wonen! Sela.
Sta op, HEERE, in Uw toorn, verhef U om de verbolgenheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; Gij hebt het gericht bevolen.
De HEERE zal den volken recht doen; richt mij, HEERE, naar mijn gerechtigheid, en naar mijn oprechtigheid, die bij mij is.
Laat toch de boosheid der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, Gij, Die harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God!
God is een rechtvaardige Rechter, en een God, Die te allen dage toornt.
Indien hij zich niet bekeert, zo zal Hij Zijn zwaard wetten; Hij heeft Zijn boog gespannen, en dien bereid.
En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt; Hij zal Zijn pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen.
Ziet, hij is in arbeid van ongerechtigheid, en is zwanger van moeite, hij zal leugen baren.
Hij heeft een kuil gedolven, en dien uitgegraven, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.
Zijn moeite zal op zijn hoofd wederkeren, en zijn geweld op zijn schedel nederdalen.
[ (Psalms 7:18) Ik zal den HEERE loven naar Zijn gerechtigheid, en den Naam des HEEREN, des Allerhoogsten, psalmzingen. ]
Uit de mond der kinderkens en der zuigelingen hebt Gij sterkte gegrondvest, om Uwer tegenpartijen wil, om den vijand en wraakgierige te doen ophouden.
Als ik Uw hemel aanzie, het werk Uwer vingeren, de maan en de sterren, die Gij bereid hebt;
Wat is de mens, dat Gij zijner gedenkt, en de zoon des mensen, dat Gij hem bezoekt?
En hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen, en hebt hem met eer en heerlijkheid gekroond?
Het gevogelte des hemels, en de vissen der zee; hetgeen de paden der zeeen doorwandelt.
In U zal ik mij verblijden, en van vreugde opspringen; ik zal Uw Naam psalmzingen, o Allerhoogste!
Omdat mijn vijanden achterwaarts gekeerd, gevallen en vergaan zijn van Uw aangezicht.
Want Gij hebt mijn recht en mijn rechtszaak afgedaan; Gij hebt gezeten op den troon, o Rechter, der gerechtigheid.
Gij hebt de heidenen gescholden, den goddeloze verdaan, hun naam uitgedelgd, tot in eeuwigheid en altoos.
O vijand! zijn de verwoestingen voleind in eeuwigheid, en hebt gij de steden uitgeroeid? Hunlieder gedachtenis is met hen vergaan.
En Hij Zelf zal de wereld richten in gerechtigheid, en de volken oordelen in rechtmatigheden.
En de HEERE zal een Hoog Vertrek zijn voor de verdrukte, een Hoog Vertrek in tijden van benauwdheid.
En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen, omdat Gij, HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken.
Zijn mond is vol van vloek, en bedriegerijen, en list; onder zijn tong is moeite en ongerechtigheid.
Hij duikt neder, hij buigt zich; en de arme hoop valt in zijn sterke poten.
Gij ziet het immers; want Gij aanschouwt de moeite en het verdriet, opdat men het in Uw hand geve; op U verlaat zich de arme, Gij zijt geweest een Helper van den wees.
Breek den arm des goddelozen en bozen. zoek zijn goddeloosheid, totdat Gij haar niet vindt.
De HEERE is Koning eeuwiglijk en altoos; de heidenen zijn vergaan uit Zijn land.
Om den wees en verdrukte recht te doen; opdat een mens van de aarde niet meer voortvare geweld te bedrijven.
De HEERE proeft den rechtvaardige; maar den goddeloze, en dien, die geweld liefheeft, haat Zijn ziel.
Hij zal op de goddelozen regenen strikken, vuur en zwavel; en een geweldige stormwind zal het deel huns bekers zijn.
Die oprecht wandelt, en gerechtigheid werkt, en die met zijn hart de waarheid spreekt;
Die met zijn tong niet achterklapt, zijn metgezellen geen kwaad doet, en geen smaadrede opneemt tegen zijn naaste;
Die zijn geld niet geeft op woeker, en geen geschenk neemt tegen den onschuldige. Die deze dingen doet, zal niet wankelen in eeuwigheid.
Maar tot de heiligen, die op de aarde zijn, en de heerlijken, in dewelke al mijn lust is.
De smarten dergenen, die een anderen God begiftigen, zullen vermenigvuldigd worden; ik zal hun drankofferen van bloed niet offeren, en hun namen op mijn lippen niet nemen.
De HEERE is het deel mijner erve, en mijns bekers; Gij onderhoudt mijn lot.
Daarom is mijn hart verblijd, en mijn eer verheugt zich; ook zal mijn vlees zeker wonen.
Hij is gelijk als een leeuw, die begeert te roven, en als een jonge leeuw, zittende in verborgen plaatsen.
Met Uw hand van de lieden, o HEERE! van de lieden, die van de wereld zijn, welker deel in dit leven is, welker buik Gij vervult met Uw verborgen schat; de kinderen worden verzadigd, en zij laten hun overschot hun kinderkens achter.
Voor den opperzangmeester, een psalm van David, de knecht des HEEREN, die de woorden dezes lieds tot den HEERE gesproken heeft, ten dage, als de HEERE hem gered had uit de hand van al zijn vijanden, en uit de hand van Saul. (1a) Hij zeide dan: Ik zal U hartelijk liefhebben, HEERE, mijn Sterkte!
De HEERE is mijn Steenrots, en mijn Burg, en mijn Uithelper; mijn God, mijn Rots, op Welken ik betrouw; mijn Schild, en de Hoorn mijns heils, mijn Hoog Vertrek.
Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen is, en werd verlost van mijn vijanden.
Banden des doods hadden mij omvangen, en beken Belials verschrikten mij.
Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde mijn stem uit Zijn paleis, en mijn geroep voor Zijn aangezicht kwam in Zijn oren.
Toen daverde en beefde de aarde, en de gronden der bergen beroerden zich en daverden, omdat Hij ontstoken was.
Rook ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde; kolen werden daarvan aangestoken.
En Hij boog den hemel, en daalde neder, en donkerheid was onder Zijn voeten.
En Hij voer op een cherub, en vloog; ja, Hij vloog snellijk op de vleugelen des winds.
Van den glans, die voor Hem was, dreven Zijn wolken daarhenen, hagel en vurige kolen.
En de HEERE donderde in den hemel, en de Allerhoogste gaf Zijn stem, hagel en vurige kolen.
En Hij zond Zijn pijlen uit, en verstrooide ze; en Hij vermenigvuldigde de bliksemen, en verschrikte ze.
En de diepe kolken der wateren werden gezien, en de gronden der wereld werden ontdekt, van Uw schelden, o HEERE! van het geblaas des winds van Uw neus.
Hij verloste mij van mijn sterken vijand, en van mijn haters, omdat zij machtiger waren dan ik.
En Hij voerde mij uit in de ruimte, Hij rukte mij uit, want Hij had lust aan mij.
Want ik heb des HEEREN wegen gehouden, en ben van mijn God niet goddelooslijk afgegaan.
Want al Zijn rechten waren voor mij, en Zijn inzettingen deed ik niet van mij weg.
Maar ik was oprecht bij Hem, en ik wachtte mij voor mijn ongerechtigheid.
Want met U loop ik door een bende, en met mijn God spring ik over een muur.
Want wie is God, behalve de HEERE? En wie is een Rotssteen, dan alleen onze God?
Het is God, Die mij met kracht omgordt; en Hij heeft mijn weg volkomen gemaakt.
Hij maakt mijn voeten gelijk als der hinden, en Hij stelt mij op mijn hoogten.
Ook hebt Gij mij het schild Uws heils gegeven, en Uw rechterhand heeft mij ondersteund, en Uw zachtmoedigheid heeft mij groot gemaakt.
Gij hebt mijn voetstap ruim gemaakt onder mij, en mijn enkelen hebben niet gewankeld.
Ik vervolgde mijn vijanden, en trof hen aan; en ik keerde niet weder, totdat ik hen verdaan had.
En Gij gaaft mij den nek mijner vijanden, en mijn haters, die vernielde ik.
Vreemden zijn vervallen, en hebben gesidderd uit hun sloten.
De HEERE leeft, en geloofd zij mijn Rotssteen, en verhoogd zij de God mijns heils!
De God, Die mij volkomen wraak geeft, en de volken onder mij brengt;
Daarom zal ik U, o HEERE! loven onder de heidenen; en Uw Naam zal ik psalmzingen;
[ (Psalms 18:51) Die de verlossingen Zijns konings groot maakt, en goedertierenheid doet aan Zijn gezalfde, aan David en aan zijn zaad tot in eeuwigheid. ]
Een psalm van David, voor den opperzangmeester. (1a) De hemelen vertellen Gods eer, en het uitspansel verkondigt Zijner handen werk.
De dag aan den dag stort overvloediglijk spraak uit, en de nacht aan den nacht toont wetenschap.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Psalmen 1:2-Psalmen 19:2
- 2.Psalmen 19:3-Psalmen 31:11
- 3.Psalmen 31:15-Psalmen 39:7
- 4.Psalmen 39:8-Psalmen 51:9
- 5.Psalmen 51:10-Psalmen 69:2
- 6.Psalmen 69:5-Psalmen 78:4
- 7.Psalmen 78:5-Psalmen 83:17
- 8.Psalmen 84:2-Psalmen 95:5
- 9.Psalmen 95:6-Psalmen 106:14
- 10.Psalmen 106:16-Psalmen 115:9
- 11.Psalmen 115:10-Psalmen 132:12
- 12.Psalmen 132:16-Psalmen 149:8
- 13.Psalmen 150:3-Psalmen 150:4
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (1354)
- Exodus (909)
- Leviticus (597)
- Numberi (933)
- Deuteronomium (728)
- Jozua (542)
- Richteren (518)
- Ruth (69)
- 1 Samuël (673)
- 2 Samuël (576)
- 1 Koningen (710)
- 2 Koningen (627)
- 1 Kronieken (742)
- 2 Kronieken (733)
- Ezra (230)
- Nehemia (325)
- Esther (136)
- Job (672)
- Psalmen (1202)
- Spreuken (431)
- Prediker (140)
- Hooglied (48)
- Jesaja (1002)
- Jeremia (1023)
- Klaagliederen (65)
- Ezechiël (1049)
- Daniël (327)
- Hosea (122)
- Joël (62)
- Amos (110)
- Obadja (11)
- Jona (40)
- Micha (75)
- Nahum (33)
- Habakuk (39)
- Zefanja (31)
- Haggaï (38)
- Zacharia (168)
- Maleachi (45)
- Mattheüs (832)
- Markus (608)
- Lukas (982)
- Johannes (594)
- Handelingen (864)
- Romeinen (200)
- 1 Corinthiërs (216)
- 2 Corinthiër (112)
- Galaten (65)
- Efeziërs (85)
- Filippenzen (64)
- Colossenzen (61)
- 1 Thessalonicenzen (45)
- 2 Thessalonicenzen (33)
- 1 Timotheüs (69)
- 2 Timotheüs (48)
- Titus (23)
- Filémon (11)
- Hebreeën (171)
- Jakobus (80)
- 1 Petrus (58)
- 2 Petrus (47)
- 1 Johannes (75)
- 2 Johannes (9)
- 3 Johannes (7)
- Judas (18)
- Openbaring (371)