'Gij' in de Bijbel
- 1.Genesis 2:16-Genesis 24:42
- 2.Genesis 24:44-Genesis 42:15
- 3.Genesis 42:16-Exodus 9:17
- 4.Exodus 9:19-Exodus 22:26
- 5.Exodus 22:28-Exodus 28:30
- 6.Exodus 28:31-Exodus 40:10
- 7.Exodus 40:11-Leviticus 19:31
- 8.Leviticus 19:32-Leviticus 26:25
- 9.Leviticus 26:26-Numberi 16:30
- 10.Numberi 17:2-Numberi 33:53
- 11.Numberi 33:54-Deuteronomium 5:31
- 12.Deuteronomium 5:32-Deuteronomium 12:14
- 13.Deuteronomium 12:15-Deuteronomium 17:12
- 14.Deuteronomium 17:14-Deuteronomium 26:10
- 15.Deuteronomium 26:11-Deuteronomium 32:18
- 16.Deuteronomium 32:43-Richteren 5:10
- 17.Richteren 5:12-Ruth 1:15
- 18.Ruth 1:16-1 Samuël 17:45
- 19.1 Samuël 17:56-2 Samuël 5:19
- 20.2 Samuël 5:23-2 Samuël 22:29
- 21.2 Samuël 22:36-1 Koningen 18:14
- 22.1 Koningen 18:17-2 Koningen 17:39
- 23.2 Koningen 18:14-2 Kronieken 12:5
- 24.2 Kronieken 13:8-Nehemia 9:7
- 25.Nehemia 9:8-Job 13:25
- 26.Job 13:26-Job 39:1
- 27.Job 39:4-Psalmen 30:2
- 28.Psalmen 30:3-Psalmen 60:1
- 29.Psalmen 60:2-Psalmen 85:6
- 30.Psalmen 86:2-Psalmen 114:7
- 31.Psalmen 115:9-Spreuken 7:4
- 32.Spreuken 8:5-Jesaja 1:29
- 33.Jesaja 1:30-Jesaja 37:29
- 34.Jesaja 38:1-Jesaja 54:6
- 35.Jesaja 54:11-Jeremia 4:10
- 36.Jeremia 4:14-Jeremia 23:36
- 37.Jeremia 23:37-Jeremia 40:14
- 38.Jeremia 40:16-Ezechiël 3:5
- 39.Ezechiël 3:6-Ezechiël 16:48
- 40.Ezechiël 16:51-Ezechiël 29:5
- 41.Ezechiël 29:7-Ezechiël 45:1
- 42.Ezechiël 45:3-Joël 3:5
- 43.Joël 3:6-Zefanja 2:12
- 44.Zefanja 3:7-Mattheüs 6:26
- 45.Mattheüs 6:28-Mattheüs 19:19
- 46.Mattheüs 19:21-Mattheüs 26:65
- 47.Mattheüs 26:69-Markus 13:29
- 48.Markus 13:33-Lukas 9:57
- 49.Lukas 9:60-Lukas 19:21
- 50.Lukas 19:22-Johannes 5:42
- 51.Johannes 5:43-Johannes 13:13
- 52.Johannes 13:14-Johannes 20:31
- 53.Johannes 21:5-Handelingen 18:15
- 54.Handelingen 19:2-Romeinen 13:6
- 55.Romeinen 13:7-1 Corinthiërs 15:36
- 56.1 Corinthiërs 15:37-Efeziërs 3:4
- 57.Efeziërs 3:13-1 Thessalonicenzen 2:13
- 58.1 Thessalonicenzen 2:14-Hebreeën 13:19
- 59.Hebreeën 13:21-3 Johannes 1:12
- 60.Judas 1:3-Openbaring 22:9
Ziet toe, waakt en bidt; want gij weet niet, wanneer de tijd is.
Zo waakt dan (want gij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, des avonds laat, of ter middernacht, of met het hanengekraai, of in den morgenstond);
Maar Jezus zeide: Laat af van haar; wat doet gij haar moeite aan? Zij heeft een goed werk aan Mij gewrocht.
Want de armen hebt gij altijd met u, en wanneer gij wilt, kunt gij hun weldoen; maar Mij hebt gij niet altijd.
En op den eersten dag der ongehevelde broden, wanneer zij het pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij, dat wij heengaan, en bereiden, dat Gij het pascha eet?
En Jezus zeide tot hen: Gij zult in dezen nacht allen aan Mij geergerd worden; want er is geschreven: Ik zal den Herder slaan, en de schapen zullen verstrooid worden.
En Jezus zeide tot hem: Voorwaar, Ik zeg u, dat heden in dezen nacht, eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, gij Mij driemaal zult verloochenen.
En Hij zeide: Abba, Vader, alle dingen zijn U mogelijk; neem dezen drinkbeker van Mij weg, doch niet wat Ik wil, maar wat Gij wilt.
En Hij kwam, en vond hen slapende, en zeide tot Petrus: Simon, slaapt gij? Kunt gij niet een uur waken?
Waakt en bidt, opdat gij niet in verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak.
En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Zijt gij uitgegaan, met zwaarden en stokken, als tegen een moordenaar, om Mij te vangen?
Dagelijks was Ik bij ulieden in den tempel, lerende, en gij hebt Mij niet gegrepen; maar dit geschiedt, opdat de Schriften vervuld zouden worden.
En de hogepriester, in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
Gij hebt de gods lastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook gij waart met Jezus den Nazarener.
Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet, wat gij zegt. En hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide.
Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileer, en uw spraak gelijkt.
En hij begon zichzelven te vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt.
En de haan kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord, hetwelk Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij, zich van daar makende, weende.
En Pilatus vraagde Hem: Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide tot hem: Gij zegt het.
En Pilatus vraagde Hem wederom, zeggende: Antwoordt Gij niet? Zie, hoe vele zaken zij tegen U getuigen!
En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, dat ik u den Koning der Joden loslate?
En Pilatus, antwoordende, zeide wederom tot hen: Wat wilt gij dan, dat ik met Hem doen zal, Dien gij een Koning der Joden noemt?
En begonnen Hem te groeten, zeggende: Wees gegroet, Gij Koning der Joden!
En die voorbijgingen, lasterden Hem, schuddende hun hoofden, en zeggende: Ha! Gij, die den tempel afbreekt, en in drie dagen opbouwt,
En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem, zeggende: ELOI, ELOI, LAMMA SABACHTANI, hetwelk is, overgezet zijnde: Mijn God, Mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?
Maar hij zeide tot haar: Zijt niet verbaasd; gij zoekt Jezus den Nazarener, Die gekruist was; Hij is opgestaan; Hij is hier niet; ziet de plaats, waar zij Hem gelegd hadden.
Doch gaat heen, zegt Zijnen discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat naar Galilea; aldaar zult gij Hem zien, gelijk Hij ulieden gezegd heeft.
Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen, waarvan gij onderwezen zijt.
Maar de engel zeide tot hem: Vrees niet, Zacharias! want uw gebed is verhoord, en uw vrouw Elizabet zal u een zoon baren, en gij zult zijn naam heten Johannes.
En zie, gij zult zwijgen, en niet kunnen spreken, tot op den dag, dat deze dingen geschied zullen zijn; om dies wil, dat gij mijn woorden niet geloofd hebt, welke vervuld zullen worden op hun tijd.
En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u; gij zijt gezegend onder de vrouwen.
En de engel zeide tot haar: Vrees niet, Maria, want gij hebt genade bij God gevonden.
En zie, gij zult bevrucht worden, en een Zoon baren, en zult Zijn naam heten JEZUS.
En riep uit met een grote stem, en zeide: Gezegend zijt gij onder de vrouwen, en gezegend is de vrucht uws buiks!
En gij, kindeken, zult een profeet des Allerhoogsten genaamd worden; want gij zult voor het aangezicht des Heeren heengaan, om Zijn wegen te bereiden;
En dit zal u het teken zijn: gij zult het Kindeken vinden in doeken gewonden, en liggende in de kribbe.
Nu laat Gij, Heere! Uw dienstknecht gaan in vrede naar Uw woord;
Die Gij bereid hebt voor het aangezicht van al de volken;
En zij, Hem ziende, werden verslagen; en Zijn moeder zeide tot Hem: Kind! waarom hebt Gij ons zo gedaan? Zie, Uw vader en ik hebben U met angst gezocht.
En Hij zeide tot hen: Wat is het, dat gij Mij gezocht hebt? Wist gij niet, dat Ik moet zijn in de dingen Mijns Vaders?
Hij zeide dan tot de scharen, die uitkwamen, om van hem gedoopt te worden: Gij adderengebroedsels, wie heeft u aangewezen te vlieden van den toekomenden toorn?
En dat de Heilige Geest op Hem nederdaalde, in lichamelijke gedaante, gelijk een duif; en dat er een stem geschiedde uit den hemel, zeggende: Gij zijt Mijn geliefde Zoon, in U heb Ik Mijn welbehagen!
En de duivel zeide tot Hem: Indien Gij Gods Zoon zijt, zeg tot dezen steen, dat hij brood worde.
Indien Gij dan mij zult aanbidden, zo zal het alles Uw zijn.
En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: Gij zult den Heere, uw God, aanbidden, en Hem alleen dienen.
En hij leidde Hem naar Jeruzalem, en stelde Hem op de tinne des tempels, en zeide tot Hem: Indien Gij de Zoon Gods zijt, werp Uzelven van hier nederwaarts;
En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet niet te eniger tijd aan een steen stoot.
En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Er is gezegd: Gij zult den Heere, uw God, niet verzoeken.
En Hij zeide tot hen: Gij zult zonder twijfel tot Mij dit spreekwoord zeggen: Medicijnmeester, genees Uzelven; al wat wij gehoord hebben, dat in Kapernaum geschied is, doe dat ook hier in Uw vaderland.
Zeggende: Laat af, wat hebben wij met U te doen, Gij Jezus Nazarener? Zijt Gij gekomen, om ons te verderven? Ik ken U, wie Gij zijt, namelijk de Heilige Gods.
En er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods! En hen bestraffende, liet Hij die niet spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was.
En desgelijks ook Jakobus en Johannes, de zonen van Zebedeus, die medegenoten van Simon waren. En Jezus zeide tot Simon: Vrees niet; van nu aan zult gij mensen vangen.
En het geschiedde, als Hij in een dier steden was, ziet, er was een man vol melaatsheid; en Jezus ziende, viel hij op het aangezicht, en bad Hem, zeggende: Heere! zo Gij wilt, Gij kunt mij reinigen.
Maar Jezus, hun overdenkingen bekennende, antwoordde en zeide tot hen: Wat overdenkt gij in uw harten?
Doch opdat gij moogt weten, dat de Zoon des mensen macht heeft op de aarde, de zonde te vergeven (zeide Hij tot den geraakte): Ik zeg u, sta op, en neem uw beddeken op, en ga heen naar uw huis.
En hun Schriftgeleerden en de Farizeen murmureerden tegen Zijn discipelen, zeggende: Waarom eet en drinkt gij met tollenaren en zondaren?
Doch Hij zeide tot hen: Kunt gij de bruiloftskinderen, terwijl de Bruidegom bij hen is, doen vasten?
En sommigen der Farizeen zeiden tot hen: Waarom doet gij, wat niet geoorloofd is te doen op de sabbatten?
En Jezus, hun antwoordende, zeide: Hebt gij ook dat niet gelezen, hetwelk David deed, wanneer hem hongerde, en dengenen, die met hem waren?
En Hij, Zijn ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij, armen, want uwer is het Koninkrijk Gods.
Zalig zijt gij, die nu hongert; want gij zult verzadigd worden. Zalig zijt gij, die nu weent; want gij zult lachen.
Zalig zijt gij, wanneer u de mensen haten, en wanneer zij u afscheiden, en smaden, en uw naam als kwaad verwerpen, om des Zoons des mensen wil.
Maar wee u, gij rijken, want gij hebt uw troost weg.
Wee u, die verzadigd zijt, want gij zult hongeren. Wee u, die nu lacht, want gij zult treuren en wenen.
En gelijk gij wilt, dat u de mensen doen zullen, doet gij hun ook desgelijks.
En indien gij liefhebt, die u liefhebben, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars hebben lief degenen, die hen liefhebben.
En indien gij goed doet dengenen, die u goed doen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars doen hetzelfde.
En indien gij leent dengenen, van welke gij hoopt weder te ontvangen, wat dank hebt gij? Want ook de zondaars lenen den zondaren, opdat zij evengelijk weder mogen ontvangen.
Maar hebt uw vijanden lief, en doet goed, en leent, zonder iets weder te hopen; en uw loon zal groot zijn, en gij zult kinderen des Allerhoogsten zijn; want Hij is goedertieren over de ondankbaren en bozen.
En oordeelt niet, en gij zult niet geoordeeld worden; verdoemt niet, en gij zult niet verdoemd worden; laat los, en gij zult losgelaten worden.
En wat ziet gij den splinter, die in uws broeders oog is, en den balk, die in uw eigen oog is, merkt gij niet?
Of hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat toe, dat ik den splinter, die in uw oog is, uitdoe; daar gij zelf den balk, die in uw oog is, niet ziet? Gij geveinsde! doe eerst den balk uit uw oog, en dan zult gij bezien, om den splinter uit te doen, die in uws broeders oog is.
En wat noemt gij Mij, Heere, Heere! en doet niet hetgeen Ik zeg?
Dezen nu, tot Jezus gekomen zijnde, baden Hem ernstelijk, zeggende: Hij is waardig, dat Gij hem dat doet;
En Jezus ging met hen. En als Hij nu niet verre van het huis was, zond de hoofdman over honderd tot Hem enige vrienden, en zeide tot Hem: Heere, neem de moeite niet; want ik ben niet waardig, dat Gij onder mijn dak zoudt inkomen.
En Johannes, zekere twee van zijn discipelen tot zich geroepen hebbende, zond hen tot Jezus, zeggende: Zijt Gij Degene, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?
En als de mannen tot Hem gekomen waren, zeiden zij: Johannes de Doper heeft ons tot U afgezonden, zeggende: Zijt Gij, Die komen zou, of verwachten wij een anderen?
En Jezus, antwoordende, zeide tot hen: Gaat heen, en boodschapt Johannes weder de dingen, die gij gezien en gehoord hebt, namelijk dat de blinden ziende worden, de kreupelen wandelen, de melaatsen gereinigd worden, de doven horen, de doden opgewekt worden, den armen het Evangelie verkondigd wordt.
Als nu de boden van Johannes weggegaan waren, begon Hij tot de scharen van Johannes te zeggen: Wat zijt gij uitgegaan in de woestijn te aanschouwen? Een riet, dat van den wind ginds en weder bewogen wordt?
Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een mens, met zachte klederen bekleed? Ziet, die in heerlijke kleding en wellust zijn, die zijn in de koninklijke hoven.
Maar wat zijt gij uitgegaan te zien? Een profeet? Ja, Ik zeg u, ook veel meer dan een profeet.
Zij zijn gelijk aan de kinderen, die op de markt zitten, en elkander toeroepen, en zeggen: Wij hebben u op de fluit gespeeld, en gij hebt niet gedanst; wij hebben u klaagliederen gezongen, en gij hebt niet geweend.
Want Johannes de Doper is gekomen, noch brood etende, noch wijn drinkende; en gij zegt: Hij heeft den duivel.
De Zoon des mensen is gekomen, etende en drinkende, en gij zegt: Ziet daar, een Mens, Die een vraat en wijnzuiper is, een Vriend van tollenaren en zondaren.
En Simon, antwoordende, zeide: Ik acht, dat hij het is, dien hij het meeste kwijtgescholden heeft. En Hij zeide tot hem: Gij hebt recht geoordeeld.
En Hij, Zich omkerende naar de vrouw, zeide tot Simon: Ziet gij deze vrouw? Ik ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten gegeven; maar deze heeft Mijn voeten met tranen nat gemaakt, en met het haar van haar hoofd afgedroogd.
Gij hebt Mij geen kus gegeven; maar deze, van dat zij ingekomen is, heeft niet afgelaten Mijn voeten te kussen.
Met olie hebt gij Mijn hoofd niet gezalfd; maar deze heeft Mijn voeten met zalf gezalfd.
Ziet dan, hoe gij hoort; want zo wie heeft, dien zal gegeven worden; en zo wie niet heeft, ook hetgeen hij meent te hebben, zal van hem genomen worden.
En hij, Jezus ziende, en zeer roepende, viel voor Hem neder, en zeide met een grote stem: Wat heb ik met U te doen, Jezus, Gij Zone Gods, des Allerhoogsten, ik bid U, dat Gij mij niet pijnigt!
En Jezus zeide: Wie is het, die Mij heeft aangeraakt? En als zij het allen ontkenden, zeide Petrus en die met hem waren: Meester, de scharen drukken en verdringen U, en zegt Gij: Wie is het, die Mij aangeraakt heeft?
En in wat huis gij ook zult ingaan, blijft aldaar, en gaat van daar uit.
Maar Hij zeide tot hen: Geeft gij hun te eten. En zij zeiden: Wij hebben niet meer dan vijf broden, en twee vissen; tenzij dan dat wij heengaan en spijs kopen voor al dit volk;
En Hij zeide tot hen: Maar gijlieden, wie zegt gij, dat Ik ben? En Petrus, antwoordende, zeide: De Christus Gods.
Legt gij deze woorden in uw oren: Want de Zoon des mensen zal overgeleverd worden in der mensen handen.
Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft?
Maar Zich omkerende, bestrafte Hij hen, en zeide: Gij weet niet van hoedanigen geest gij zijt.
En het geschiedde op den weg, als zij reisden, dat een tot Hem zeide: Heere, ik zal U volgen, waar Gij ook heengaat.
Zoekresultaten vervolgd...
- 1.Genesis 2:16-Genesis 24:42
- 2.Genesis 24:44-Genesis 42:15
- 3.Genesis 42:16-Exodus 9:17
- 4.Exodus 9:19-Exodus 22:26
- 5.Exodus 22:28-Exodus 28:30
- 6.Exodus 28:31-Exodus 40:10
- 7.Exodus 40:11-Leviticus 19:31
- 8.Leviticus 19:32-Leviticus 26:25
- 9.Leviticus 26:26-Numberi 16:30
- 10.Numberi 17:2-Numberi 33:53
- 11.Numberi 33:54-Deuteronomium 5:31
- 12.Deuteronomium 5:32-Deuteronomium 12:14
- 13.Deuteronomium 12:15-Deuteronomium 17:12
- 14.Deuteronomium 17:14-Deuteronomium 26:10
- 15.Deuteronomium 26:11-Deuteronomium 32:18
- 16.Deuteronomium 32:43-Richteren 5:10
- 17.Richteren 5:12-Ruth 1:15
- 18.Ruth 1:16-1 Samuël 17:45
- 19.1 Samuël 17:56-2 Samuël 5:19
- 20.2 Samuël 5:23-2 Samuël 22:29
- 21.2 Samuël 22:36-1 Koningen 18:14
- 22.1 Koningen 18:17-2 Koningen 17:39
- 23.2 Koningen 18:14-2 Kronieken 12:5
- 24.2 Kronieken 13:8-Nehemia 9:7
- 25.Nehemia 9:8-Job 13:25
- 26.Job 13:26-Job 39:1
- 27.Job 39:4-Psalmen 30:2
- 28.Psalmen 30:3-Psalmen 60:1
- 29.Psalmen 60:2-Psalmen 85:6
- 30.Psalmen 86:2-Psalmen 114:7
- 31.Psalmen 115:9-Spreuken 7:4
- 32.Spreuken 8:5-Jesaja 1:29
- 33.Jesaja 1:30-Jesaja 37:29
- 34.Jesaja 38:1-Jesaja 54:6
- 35.Jesaja 54:11-Jeremia 4:10
- 36.Jeremia 4:14-Jeremia 23:36
- 37.Jeremia 23:37-Jeremia 40:14
- 38.Jeremia 40:16-Ezechiël 3:5
- 39.Ezechiël 3:6-Ezechiël 16:48
- 40.Ezechiël 16:51-Ezechiël 29:5
- 41.Ezechiël 29:7-Ezechiël 45:1
- 42.Ezechiël 45:3-Joël 3:5
- 43.Joël 3:6-Zefanja 2:12
- 44.Zefanja 3:7-Mattheüs 6:26
- 45.Mattheüs 6:28-Mattheüs 19:19
- 46.Mattheüs 19:21-Mattheüs 26:65
- 47.Mattheüs 26:69-Markus 13:29
- 48.Markus 13:33-Lukas 9:57
- 49.Lukas 9:60-Lukas 19:21
- 50.Lukas 19:22-Johannes 5:42
- 51.Johannes 5:43-Johannes 13:13
- 52.Johannes 13:14-Johannes 20:31
- 53.Johannes 21:5-Handelingen 18:15
- 54.Handelingen 19:2-Romeinen 13:6
- 55.Romeinen 13:7-1 Corinthiërs 15:36
- 56.1 Corinthiërs 15:37-Efeziërs 3:4
- 57.Efeziërs 3:13-1 Thessalonicenzen 2:13
- 58.1 Thessalonicenzen 2:14-Hebreeën 13:19
- 59.Hebreeën 13:21-3 Johannes 1:12
- 60.Judas 1:3-Openbaring 22:9
Verwante onderwerpen
- Alwetende God
- Andere Goden
- Anderen Behandelen
- Anderen Vergeven
- Beantwoorde Beloften
- Bedelaars
- Beweringen
- Buitenaardse Wezens
- Christus Die De Waarheid Spreekt
- De Aard Van Discipelschap
- De Aard Van God Kennen
- De Betekenis Van Mozes
- De Heer Is God
- De Kennis Van Christus Over De Mens
- De Namen Voor Christus
- De Reachtie Van Gelovigen Tegen Het Kwaad
- De Soevereiniteit Van God
- De Vader
- Deelname In Christus
- Dochters
- Fouten
- Geen Arbeid Op Feestdagen
- Gehoorzaamheid
- Geloven In Jezelf
- Genade
- God Als Verlosser
- God Haalt Israël Uit Egypte
- God Is Met Jou
- God, De Heer
- Gods Hand
- Gods Onthulde Dingen
- Gods Stem
- Gods Verborgen Dingen
- Goed Terugspelen
- Goud
- Gouden Voorwerpen Voor Het Tabernakel
- Gretigheid
- Hand Van God
- Hart En De Heilige Geest
- Het Vaderschap Van God
- Hypocrisie
- Ik Ben De Heer
- In De Tegenwoordigheid Van De Mens
- Je Woord Houden
- Lauw
- Liefde Voor God
- Luisteren
- Mensen Van God In OT
- Mindfulness
- Monotheïsme
- Nabijheid Van De Dood
- Namen En Titels Voor Christus
- Namen En Titels Voor De Christenen
- Niemand Anders Is God
- Niet Sterven
- Ontbering
- Ontmoediging
- Ontrouw Aan God
- Over De Discipelen Van Christus Zullen Lijden
- Persoonlijke Ethiek
- Psalmen Interjecties
- Rekeningen Vereffenen
- Relatie Tussen Vader En Zoon
- Rivieren
- Roeping
- Satan
- Sociale Ethiek
- Staan
- Stilte
- Tienden En Offers
- Vals Vertrouwen
- Van Jezelf Houden
- Verbintenis Tot God
- Verenigingen Van Kwaad
- Verlatenheid
- Volg De Geboden
- Volg De Geboden Van Christus
- Vreemdelingen
- Vrees God!
- Vriendelijkheid
- Waarom Doe Je Dit?
- Wat Doe Jij?
- Wet, De Tien Geboden
- Weten Over Gods Koninkrijk
- Wie Is Jezus?
- Woord Van God
- Zeven Dagen
- Zich Zorgen Maken
- Zich Zorgen Maken Over De Toekomst