'Broeder' in de Bijbel
En Jezus, wandelende aan de zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder, het net in de zee werpende (want zij waren vissers);
En Hij, van daar voortgegaan zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, in het schip met hun vader Zebedeus, hun netten vermakende, en heeft hen geroepen.
Doch Ik zeg u: Zo wie te onrecht op zijn broeder toornig is, die zal strafbaar zijn door het gericht; en wie tot zijn broeder zegt: Raka! die zal strafbaar zijn door den groten raad; maar wie zegt: Gij dwaas! die zal strafbaar zijn door het helse vuur.
Zo gij dan uw gave zult op het altaar offeren, en aldaar gedachtig wordt, dat uw broeder iets tegen u heeft;
Laat daar uw gave voor het altaar, en gaat heen, verzoent u eerst met uw broeder, en komt dan en offert uw gave.
Of, hoe zult gij tot uw broeder zeggen: Laat toe, dat ik den splinter uit uw oog uitdoe; en zie, er is een balk in uw oog?
De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de eerste, Simon, gezegd Petrus, en Andreas, zijn broeder; Jakobus, de zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder;
En de ene broeder zal den anderen broeder overleveren tot den dood, en de vader het kind, en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen doden.
Want zo wie den wil Mijns Vaders doet Die in de hemelen is, dezelve is Mijn broeder, en zuster, en moeder.
Want Herodes had Johannes gevangen genomen, en hem gebonden, en in den kerker gezet, om Herodias' wil, de huisvrouw van Filippus, zijn broeder.
En na zes dagen nam Jezus met Zich Petrus, en Jakobus, en Johannes, zijn broeder, en bracht hen op een hoge berg alleen.
Maar indien uw broeder tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen u en hem alleen; indien hij u hoort, zo hebt gij uw broeder gewonnen.
Toen kwam Petrus tot Hem, en zeide: Heere! hoe menigmaal zal mijn broeder tegen mij zondigen, en ik hem vergeven! Tot zevenmaal?
Alzo zal ook Mijn hemelse Vader u doen, indien gij niet van harte vergeeft een iegelijk zijn broeder zijn misdaden.
Zeggende: Meester! Mozes heeft gezegd: Indien iemand sterft, geen kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen, en zijn broeder zaad verwekken.
Nu waren er bij ons zeven broeders; en de eerste, een vrouw getrouwd hebbende, stierf; en dewijl hij geen zaad had, zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder.
En wandelende bij de Galilese zee, zag Hij Simon en Andreas, zijn broeder, werpende het net in de zee (want zij waren vissers);
En van daar een weinig voortgegaan zijnde, zag Hij Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, zijn broeder, en dezelven in het schip hun netten vermakende.
En Jakobus, den zoon van Zebedeus, en Johannes, den broeder van Jakobus; en gaf hun toe namen, Boanerges, hetwelk is, zonen des donders;
Want zo wie den wil van God doet, die is Mijn broeder, en Mijn zuster, en moeder.
En Hij liet niemand toe Hem te volgen, dan Petrus, en Jakobus, en Johannes, den broeder van Jakobus;
Is deze niet de timmerman, de zoon van Maria, en de broeder van Jakobus en Joses, en van Judas en Simon, en zijn Zijn zusters niet hier bij ons? En zij werden aan Hem geergerd.
Want dezelve Herodes, enigen uitgezonden hebbende, had Johannes gevangen genomen, en hem in de gevangenis gebonden, uit oorzaak van Herodias, de huisvrouw van zijn broeder Filippus, omdat hij haar getrouwd had.
Meester! Mozes heeft ons geschreven: Indien iemands broeder sterft, en een vrouw achterlaat, en geen kinderen nalaat, dat zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal en zijn broeder zaad verwekken.
En de ene broeder zal den anderen overleveren tot den dood, en de vader het kind; en de kinderen zullen opstaan tegen de ouders, en zullen hen doden.
En in het vijftiende jaar der regering van den keizer Tiberius, als Pontius Pilatus stadhouder was over Judea, en Herodes een viervorst over Galilea, en Filippus, zijn broeder, een viervorst over Iturea en over het land Trachonitis, en Lysanias een viervorst over Abilene;
Maar als Herodes, de viervorst van hem bestraft werd, om Herodias' wil, de vrouw van Filippus, zijn broeder, en over alle boze stukken, die Herodes deed,
Namelijk Simon, welken Hij ook Petrus noemde; en Andreas zijn broeder, Jakobus en Johannes, Filippus en Bartholomeus;
Judas, den broeder van Jakobus, en Judas Iskariot, die ook de verrader geworden is.
Of hoe kunt gij tot uw broeder zeggen: Broeder, laat toe, dat ik den splinter, die in uw oog is, uitdoe; daar gij zelf den balk, die in uw oog is, niet ziet? Gij geveinsde! doe eerst den balk uit uw oog, en dan zult gij bezien, om den splinter uit te doen, die in uws broeders oog is.
En een uit de schare zeide tot Hem: Meester, zeg mijn broeder, dat hij met mij de erfenis dele.
En deze zeide tot hem: Uw broeder is gekomen, en uw vader heeft het gemeste kalf geslacht, omdat hij hem gezond weder ontvangen heeft.
Men behoorde dan vrolijk en blijde te zijn; want deze uw broeder was dood, en is weder levend geworden; en hij was verloren, en is gevonden.
Wacht uzelven. En indien uw broeder tegen u zondigt, zo bestraf hem; en indien het hem leed is, zo vergeef het hem.
Zeggende: Meester! Mozes heeft ons geschreven: Zo iemands broeder sterft, die een vrouw heeft, en hij sterft zonder kinderen, dat zijn broeder de vrouw nemen zal, en zijn broeder zaad verwekken.
Andreas, de broeder van Simon Petrus, was een van de twee, die het van Johannes gehoord hadden, en Hem gevolgd waren.
Deze vond eerst zijn broeder Simon, en zeide tot hem: Wij hebben gevonden den Messias, hetwelk is, overgezet zijnde, de Christus.
Een van Zijn discipelen, namelijk Andreas, de broeder van Simon Petrus, zeide tot Hem:
(Maria nu was degene, die den Heere gezalfd heeft met zalf, en Zijn voeten afgedroogd heeft met haar haren; welker broeder Lazarus krank was.)
En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha en Maria, opdat zij haar vertroosten zouden over haar broeder.
Zo zeide Martha dan tot Jezus: Heere, waart Gij hier geweest, zo ware mijn broeder niet gestorven;
Jezus zeide tot haar: Uw broeder zal wederopstaan.
Maria dan, als zij kwam, waar Jezus was, en Hem zag, viel aan Zijn voeten, zeggende tot Hem: Heere, indien Gij hier geweest waart, zo ware mijn broeder niet gestorven.
En als zij ingekomen waren, gingen zij op in de opperzaal, waar zij bleven, namelijk Petrus en Jakobus, en Johannes en Andreas, Filippus en Thomas, Bartholomeus en Mattheus, Jakobus, de zoon van Alfeus, en Simon Zelotes, en Judas, de broeder van Jakobus.
En Ananias ging heen en kwam in het huis; en de handen op hem leggende, zeide hij: Saul, broeder! de Heere heeft mij gezonden, namelijk Jezus, Die u verschenen is op den weg, dien gij kwaamt, opdat gij weder ziende en met den Heiligen Geest vervuld zoudt worden.
En hij doodde Jakobus, den broeder van Johannes, met het zwaard.
En zij, dat gehoord hebbende, loofden den Heere, en zeiden tot hem: Gij ziet, broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn, die geloven; en zij zijn allen ijveraars van de wet.
Kwam tot mij, en bij mij staande, zeide tot mij: Saul, broeder, word weder ziende! En ter zelfder ure werd ik ziende op hem.
Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.
Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk, dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.
Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer naar liefde. Verderf dien niet met uw spijze, voor welken Christus gestorven is.
Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot, of geergerd wordt, of waarin hij zwak is.
U groet Gajus, de huiswaard van mij en van de gehele Gemeente. U groet Erastus, de rentmeester der stad, en de broeder Quartus.
Paulus, een geroepen apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Sosthenes, de broeder,
Maar nu heb ik u geschreven, dat gij u niet zult vermengen, namelijk indien iemand, een broeder genaamd zijnde, een hoereerder is, of een gierigaard, of een afgodendienaar, of een lasteraar, of een dronkaard, of een rover; dat gij met zodanig een ook niet zult eten.
Maar de ene broeder gaat met den anderen broeder te recht, en dat voor ongelovigen.
Maar den anderen zeg ik, niet de Heere: Indien enig broeder een ongelovige vrouw heeft, en dezelve tevreden is bij hem te wonen, dat hij ze niet verlate.
Maar indien de ongelovige scheidt, dat hij scheide. De broeder of de zuster wordt in zodanige gevallen niet dienstbaar gemaakt; maar God heeft ons tot vrede geroepen.
En zal de broeder, die zwak is, door uw kennis verloren gaan, om welken Christus gestorven is?
Daarom, indien de spijs mijn broeder ergert, zo zal ik in eeuwigheid geen vlees eten, opdat ik mijn broeder niet ergere.
En wat aangaat Apollos, den broeder, ik heb hem zeer gebeden, dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het was ganselijk zijn wil niet, dat hij nu zou komen; doch hij zal komen, wanneer het hem wel gelegen zal zijn.
Paulus, een apostel van Jezus Christus, door den wil van God, en Timotheus, de broeder, aan de Gemeente Gods, die te Korinthe is, met al de heiligen, die in geheel Achaje zijn:
Voorts, als ik te Troas kwam, om het Evangelie van Christus te prediken, en als mij een deur geopend was in den Heere, zo heb ik geen rust gehad voor mijn geest, omdat ik Titus, mijn broeder, niet vond;
En wij hebben ook met hem gezonden den broeder, die lof heeft in het Evangelie door al de Gemeenten;
Wij hebben ook met hen gezonden onzen broeder, welken wij in vele dingen dikmaals beproefd hebben, dat hij naarstig is; en nu veel naarstiger, door het groot vertrouwen, dat hij heeft tot ulieden.
Ik heb Titus gebeden, en den broeder medegezonden; heeft ook Titus van u zijn voordeel gezocht? Hebben wij niet in denzelfden geest gewandeld? Hebben wij niet gewandeld in dezelfde voetstappen?
En zag geen ander van de apostelen, dan Jakobus, den broeder des Heeren.
En opdat ook gij moogt weten hetgeen mij aangaat; en wat ik doe, dat alles zal u Tychikus, de geliefde broeder en getrouwe dienaar in den Heere, bekend maken;
Maar ik heb nodig geacht tot u te zenden Epafroditus, mijn broeder, en medearbeider en medestrijder, en uw afgezondene, en bedienaar mijner nooddruft;
Paulus, een apostel van Jezus Christus, door de wil van God, en Timotheus, de broeder,
Al mijn zaken zal u bekend maken Tychikus, de geliefde broeder, en getrouwe dienaar, en mededienstknecht in de Heere;
Met Onesimus, den getrouwen en geliefden broeder, dewelke uit de uwen is; zij zullen u alles bekend maken, wat hier is.
En hebben gezonden Timotheus, onzen broeder, en Gods dienaar, en onzen medearbeider in het Evangelie van Christus, om u te versterken, en u te vermanen van uw geloof;
Dat niemand zijn broeder vertrede, noch bedriege in zijn handeling; want de Heere is een wreker over dit alles, gelijk wij u ook te voren gezegd en betuigd hebben.
En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere Jezus Christus, dat gij u onttrekt van een iegelijk broeder, die ongeregeld wandelt, en niet naar de inzetting, die hij van ons ontvangen heeft.
En houdt hem niet als een vijand, maar vermaant hem als een broeder.
Paulus, een gevangene van Christus Jezus, en Timotheus, de broeder, aan Filemon, den geliefde, en onzen medearbeider,
Want wij hebben grote vreugde en vertroosting over uw liefde, dat de ingewanden der heiligen verkwikt zijn geworden door u, broeder!
Nu voortaan niet als een dienstknecht, maar meer dan een dienstknecht, namelijk een geliefden broeder, inzonderheid mij, hoeveel te meer dan u, beide in het vlees en in den Heere.
Ja, broeder, laat mij uwer hierin genieten in den Heere; verkwik mijn ingewanden in den Heere.
En zij zullen niet leren, een iegelijk zijn naaste, en een iegelijk zijn broeder, zeggende: Ken de Heere; want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen tot den grote onder hen.
Weet, dat de broeder Timotheus losgelaten is, met welken (zo hij haast komt) ik u zal zien.
Maar de broeder, die nederig is, roeme in zijn hoogheid.
Indien er nu een broeder of zuster naakt zouden zijn, en gebrek zouden hebben aan dagelijks voedsel;
Broeders, spreekt niet kwalijk van elkander. Die van zijn broeder kwalijk spreekt en zijn broeder oordeelt, die spreekt kwalijk van de wet, en oordeelt de wet. Indien gij nu de wet oordeelt, zo zijt gij geen dader der wet, maar een rechter.
Door Silvanus, die u een getrouw broeder is, zo ik acht, heb ik met weinige woorden geschreven, vermanende en betuigende, dat deze is de waarachtige genade Gods, in welke gij staat.
En acht de lankmoedigheid onzes Heeren voor zaligheid; gelijkerwijs ook onze geliefde broeder Paulus, naar de wijsheid, die hem gegeven is, ulieden geschreven heeft;
Die zegt, dat hij in het licht is, en zijn broeder haat, die is in de duisternis tot nog toe.
Die zijn broeder liefheeft, blijft in het licht, en geen ergernis is in hem.
Maar die zijn broeder haat, is in de duisternis, en wandelt in de duisternis, en weet niet, waar hij henengaat; want de duisternis heeft zijn ogen verblind.
Hierin zijn de kinderen Gods en de kinderen des duivels openbaar. Een iegelijk, die de rechtvaardigheid niet doet, die is niet uit God, en die zijn broeder niet liefheeft,
Niet gelijk Kain, die uit den boze was, en zijn broeder doodsloeg; en om wat oorzaak sloeg hij hem dood? Omdat zijn werken boos waren, en van zijn broeder rechtvaardig.
Wij weten, dat wij overgegaan zijn uit den dood in het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder niet liefheeft, blijft in den dood.
Een iegelijk, die zijn broeder haat, is een doodslager; en gij weet, dat geen doodslager het eeuwige leven heeft in zich blijvende.
Zo wie nu het goed der wereld heeft, en ziet zijn broeder gebrek hebben, en sluit zijn hart toe voor hem, hoe blijft de liefde Gods in hem?
Indien iemand zegt: Ik heb God lief; en haat zijn broeder, die is een leugenaar; want die zijn broeder niet liefheeft, dien hij gezien heeft, hoe kan hij God liefhebben, Dien hij niet gezien heeft?
En dit gebod hebben wij van Hem, namelijk dat die God liefheeft, ook zijn broeder liefhebbe.
Indien iemand zijn broeder ziet zondigen een zonde niet tot den dood, die zal God bidden en Hij zal hem het leven geven, dengenen, zeg ik, die zondigen niet tot den dood. Er is een zonde tot den dood; voor dezelve zonde zeg ik niet, dat hij zal bidden.
Judas, een dienstknecht van Jezus Christus, en broeder van Jakobus, aan de geroepenen, die door God den Vader geheiligd zijn, en door Jezus Christus bewaard:
Ik, Johannes, die ook uw broeder ben, en medegenoot in de verdrukking, en in het Koninkrijk, en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het Woord Gods, en om de getuigenis van Jezus Christus.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (71)
- Exodus (9)
- Leviticus (10)
- Numberi (5)
- Deuteronomium (21)
- Jozua (1)
- Richteren (12)
- Ruth (1)
- 1 Samuël (4)
- 2 Samuël (24)
- 1 Koningen (8)
- 1 Kronieken (18)
- 2 Kronieken (4)
- Ezra (1)
- Nehemia (2)
- Job (3)
- Psalmen (3)
- Spreuken (5)
- Prediker (1)
- Hooglied (1)
- Jesaja (2)
- Jeremia (7)
- Ezechiël (5)
- Hosea (1)
- Obadja (1)
- Micha (1)
- Maleachi (1)
- Mattheüs (16)
- Markus (9)
- Lukas (10)
- Johannes (8)
- Handelingen (5)
- Romeinen (5)
- 1 Corinthiërs (8)
- 2 Corinthiër (5)
- Galaten (1)
- Efeziërs (1)
- Filippenzen (1)
- Colossenzen (3)
- 1 Thessalonicenzen (2)
- 2 Thessalonicenzen (2)
- Filémon (4)
- Hebreeën (2)
- Jakobus (3)
- 1 Petrus (1)
- 2 Petrus (1)
- 1 Johannes (11)
- Judas (1)
- Openbaring (1)
Verwante onderwerpen
- Bewijs Van Liefde Voor Anderen
- Brieven
- Broeder/Zuster Liefde
- Broederliefde
- Broederlijke Liefde
- Broederlijke Vriendelijkheid
- Broeders Doden
- Broederschap
- Broederschap
- Broederschap In Christelijke Dienst
- Broederschap In Het Evangelie
- Broederschap Met Christus
- Broederschap Met God
- Broederschap Met Het Kwaad
- Broederschap Met Zondaars
- Broederschap Offert
- Broederschap Onder Gelovigen
- Broederschap Van De Heilige Geest
- Broederschap Van De Mens
- Broers En Zussen
- De Anderen Die Je Kwetsten Vergeven
- Dood Van Een Familielid
- Dood Van Een Kind
- Dood Van Een Vader
- Hebzucht
- Heidense Heersers
- Jezelf Vergeven
- Liefde Voor Elkaar
- Liefdeloos
- Zeloten