'Zij' in de Bijbel
Want zij zullen uw hoofd een aangenaam toevoegsel zijn, en ketenen aan uw hals.
Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren op bloed, ons versteken tegen den onschuldige, zonder oorzaak;
Want hun voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te storten.
Zo zijn de paden van een iegelijk, die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester vangen.
De opperste Wijsheid roept overluid daar buiten; Zij verheft haar stem op de straten.
Zij roept in het voorste der woelingen; aan de deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad;
Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken, maar zullen Mij niet vinden;
Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben, en de vreze des HEEREN niet hebben verkoren.
Zij hebben in Mijn raad niet bewilligd; al Mijn bestraffingen hebben zij versmaad;
Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.
Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren.
Want langheid van dagen, en jaren van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen.
Dat de goedertierenheid en de trouw u niet verlaten; bind ze aan uw hals, schrijf zij op de tafel uws harten.
Zij is kostelijker dan robijnen en al; wat u lusten mag, is met haar niet te vergelijken.
Zij is een boom des levens dengenen, die ze aangrijpen, en elkeen, die ze vasthoudt, wordt gelukzalig.
Want zij zullen het leven voor uw ziel zijn, en een aangenaamheid voor uw hals.
Vrees niet voor haastigen schrik, noch voor de verwoesting der goddelozen, als zij komt.
Verlaat ze niet, en zij zal u behoeden; heb ze lief, en zij zal u bewaren.
Verhef ze, en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, als gij haar omhelzen zult.
Zij zal uw hoofd een aangenaam toevoegsel geven, een sierlijke kroon zal zij u leveren.
Grijp de tucht aan, laat niet af; bewaar ze, want zij is uw leven.
Want zij slapen niet, zo zij geen kwaad gedaan hebben; en hun slaap wordt weggenomen, zo zij niet iemand hebben doen struikelen.
Want zij eten brood der goddeloosheid, en drinken wijn van enkel geweld.
De weg der goddelozen is als donkerheid, zij weten niet, waarover zij struikelen zullen.
Want zij zijn het leven dengenen, die ze vinden, en een medicijn voor hun gehele vlees.
Uw springader zij gezegend; en verblijd u vanwege de huisvrouw uwer jeugd;
Daarom zal zijn verderf haastelijk komen; hij zal schielijk verbroken worden, dat er geen genezen aan zij.
Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.
En zij greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht, en zeide tot hem:
Zij bewoog hem door de veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei harer lippen.
Want zij heeft veel gewonden nedergeveld, en al haar gedoden zijn machtig vele.
Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;
Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:
Zij zijn alle recht voor dengene, die verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden.
Nu dan, kinderen! hoort naar Mij; want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren.
De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen.
Zij heeft Haar slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht.
Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad:
Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot de verstandeloze zegt Zij:
En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad;
Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts; en tot den verstandeloze zegt zij:
Door den zegen der oprechten wordt een stad verheven; maar door den mond der goddelozen wordt zij verbroken.
De goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet meer zijn; maar het huis der rechtvaardigen zal bestaan.
Dwalen zij niet, die kwaad stichten? Maar weldadigheid en trouw is voor degenen, die goed stichten.
De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.
De gift des mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht der groten.
De verwoesting der goddelozen zal hen doorsnijden, omdat zij weigeren recht te doen.
Het offer der goddelozen is een gruwel; hoeveel te meer, als zij het met een schandelijk voornemen brengen!
Want het is liefelijk, als gij die in uw binnenste bewaart; zij zullen samen op uw lippen gepast worden.
Opdat uw vertrouwen op den HEERE zij, maak ik u die heden bekend; gij ook maak ze bekend.
Uw hart zij niet nijdig over de zondaren; maar zijt ten allen dage in de vreze des HEEREN.
Hoor naar uw vader, die u gewonnen heeft; en veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is.
Ook loert zij als een rover; en zij vermenigvuldigt de trouwelozen onder de mensen.
Red degenen, die ter dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo gij u onthoudt.
Opdat het de HEERE niet zie, en het kwaad zij in Zijn ogen en Hij Zijn toorn van hem afkere.
Antwoord den zot naar zijn dwaasheid, opdat hij in zijn ogen niet wijs zij.
Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde mond maakt omstoting.
Een arm man, die de geringen verdrukt, is een wegvagende regen, zodat er geen brood zij.
Als de goddelozen opkomen, verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen de rechtvaardigen.
Een man, die, dikwijls bestraft zijnde, den nek verhardt, zal schielijk verbroken worden, zodat er geen genezen aan zij.
Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!
Om drie dingen ontroert zich de aarde, ja, om vier, die zij niet dragen kan:
Om een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw.
De mieren zijn een onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs.
De konijnen zijn een machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen.
De sprinkhanen hebben geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende in hopen.
Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad, al de dagen haars levens.
Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt met lust harer handen.
He. Zij is als de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre komen.
Vau. En zij staat op, als het nog nacht is, en geeft haar huis spijze, en haar dienstmaagden het bescheiden deel.
Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt hem; van de vrucht harer handen plant zij een wijngaard.
Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen.
Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel goed is; haar lamp gaat des nachts niet uit.
Jod. Zij steekt haar handen uit naar de spil, en haar handpalmen vatten den spinrok.
Caph. Zij breidt haar handpalm uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot den nooddruftige.
Lamed. Zij vreest voor haar huis niet vanwege de sneeuw; want haar ganse huis is met dubbele klederen gekleed.
Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad; haar kleding is fijn linnen en purper.
Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen.
Ain. Sterkte en heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden dag.
Pe. Zij doet haar mond open met wijsheid; en op haar tong is leer der goeddadigheid.
Tsade. Zij beschouwt de gangen van haar huis; en het brood der luiheid eet zij niet.
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (356)
- Exodus (241)
- Leviticus (131)
- Numberi (309)
- Deuteronomium (138)
- Jozua (179)
- Richteren (217)
- Ruth (47)
- 1 Samuël (223)
- 2 Samuël (133)
- 1 Koningen (147)
- 2 Koningen (186)
- 1 Kronieken (110)
- 2 Kronieken (224)
- Ezra (55)
- Nehemia (84)
- Esther (53)
- Job (150)
- Psalmen (388)
- Spreuken (81)
- Prediker (29)
- Hooglied (12)
- Jesaja (253)
- Jeremia (363)
- Klaagliederen (39)
- Ezechiël (340)
- Daniël (55)
- Hosea (83)
- Joël (10)
- Amos (31)
- Obadja (6)
- Jona (10)
- Micha (25)
- Nahum (10)
- Habakuk (5)
- Zefanja (13)
- Haggaï (38)
- Zacharia (47)
- Maleachi (11)
- Mattheüs (226)
- Markus (214)
- Lukas (259)
- Johannes (189)
- Handelingen (281)
- Romeinen (67)
- 1 Corinthiërs (55)
- 2 Corinthiër (26)
- Galaten (23)
- Efeziërs (17)
- Filippenzen (12)
- Colossenzen (7)
- 1 Thessalonicenzen (5)
- 2 Thessalonicenzen (8)
- 1 Timotheüs (23)
- 2 Timotheüs (13)
- Titus (14)
- Filémon (2)
- Hebreeën (41)
- Jakobus (12)
- 1 Petrus (15)
- 2 Petrus (12)
- 1 Johannes (8)
- 2 Johannes (1)
- 3 Johannes (2)
- Judas (7)
- Openbaring (94)