'Weg' in de Bijbel
Mijn zoon! wandel niet met hen op den weg; weer uw voet van hun pad.
Zo zullen zij eten van de vrucht van hun weg, en zich verzadigen met hun raadslagen.
Hij legt weg voor de oprechten een bestendig wezen; Hij is een Schild dengenen, die oprechtelijk wandelen;
Opdat zij de paden des rechts houden; en Hij zal den weg Zijner gunstgenoten bewaren.
Om u te redden van den kwaden weg, van den man, die verkeerdheden spreekt;
Opdat gij wandelt op den weg der goeden, en houdt de paden der rechtvaardigen.
Dan zult gij uw weg zeker wandelen, en gij zult uw voet niet stoten.
Ik onderwijs u in den weg der wijsheid; ik doe u treden in de rechte sporen.
Kom niet op het pad der goddelozen, en treed niet op den weg der bozen.
De weg der goddelozen is als donkerheid, zij weten niet, waarover zij struikelen zullen.
Doe de verkeerdheid des monds van u weg, en doe de verdraaidheid der lippen verre van u.
Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;
Want het gebod is een lamp, en de wet is een licht, en de bestraffingen der tucht zijn de weg des levens;
Mijn zoon, bewaar mijn redenen, en leg mijn geboden bij u weg.
Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.
Want de man is niet in zijn huis, hij is een verren weg getogen;
Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;
De vreze des HEEREN is, te haten het kwade, de hovaardigheid, en den hoogmoed, en den kwaden weg; Ik haat ook den mond der verkeerdheden.
Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;
Verlaat de slechtigheden, en leeft; en treedt in den weg des verstands.
Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan, die hun paden recht maken, zeggende:
De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot Hij weg.
De wijzen leggen wetenschap weg; maar den mond des dwazen is de verstoring nabij.
De weg des HEEREN is voor den oprechte sterkte; maar voor de werkers der ongerechtigheid verstoring.
De gerechtigheid des oprechten maakt zijn weg recht; maar de goddeloze valt door zijn goddeloosheid.
De verkeerden van hart zijn den HEERE een gruwel; maar de oprechten van weg zijn Zijn welgevallen.
De weg des dwazen is recht in zijn ogen; maar die naar raad hoort, is wijs.
De rechtvaardige is voortreffelijker dan zijn naaste; maar de weg der goddelozen doet hen dwalen.
In het pad der gerechtigheid is het leven; en in den weg van haar voetpad is de dood niet.
De gerechtigheid bewaart den oprechte van weg; maar de goddeloosheid zal den zondaar omkeren.
Goed verstand geeft aangenaamheid; maar de weg der trouwelozen is streng.
Ga weg van de tegenwoordigheid eens zotten mans; want gij zoudt bij hem geen lippen der wetenschap merken.
De wijsheid des kloekzinnigen is zijn weg te verstaan; maar dwaasheid der zotten is bedriegerij.
Er is een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
De weg der goddelozen is den HEERE een gruwel; maar dien, die de gerechtigheid najaagt, zal Hij liefhebben.
De weg des luiaards is als een doornheg; maar het pad der oprechten is wel gebaand.
De weg des levens is den verstandige naar boven; opdat hij afwijke van de hel, beneden.
Het hart des mensen overdenkt zijn weg; maar de HEERE stiert zijn gang.
De baan der oprechten is van het kwaad af te wijken; hij behoedt zijn ziel, die zijn weg bewaart.
Er is een weg, die iemand recht schijnt; maar het laatste van dien zijn wegen des doods.
Een man des gewelds verlokt zijn naaste, en hij leidt hem in een weg, die niet goed is.
De grijsheid is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid gevonden.
De dwaasheid des mensen zal zijn weg verkeren; en zijn hart zal zich tegen den HEERE vergrammen.
De treden des mans zijn van den HEERE; hoe zou dan een mens zijn weg verstaan?
Alle weg des mensen is recht in zijn ogen; maar de HEERE weegt de harten.
De weg des mensen is gans verkeerd en vreemd; maar het werk des zuiveren is recht.
Een mens, die van den weg des verstands afdwaalt, zal in de gemeente der doden rusten.
Een goddeloos man sterkt zich in zijn aangezicht; maar de oprechte, die maakt zijn weg vast.
Doornen en strikken, zijn in den weg des verkeerden; die zijn ziel bewaart, zal zich verre van die maken.
Hoor gij, mijn zoon! en word wijs, en richt uw hart op den weg.
Doe het schuim van het zilver weg, en er zal een vat voor den smelter uitkomen;
Doe den goddelozen weg van het aangezicht des konings, en zijn troon zal door gerechtigheid bevestigd worden.
De luiaard zegt: Er is een felle leeuw op den weg, een leeuw is op de straten.
Die de oprechten doet dwalen op een kwaden weg, zal zelf in zijn gracht vallen; maar de vromen zullen het goede beerven.
Een ongerechtig man is den rechtvaardige een gruwel; maar die recht is van weg, is den goddeloze een gruwel.
De weg eens arends in den hemel; de weg ener slang op een rotssteen; de weg van een schip in het hart der zee; en de weg eens mans bij een maagd.
Alzo is de weg ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en zegt: Ik heb geen ongerechtigheid gewrocht!
Zoekresultaten op Versies
Zoekresultaten op Boek
- Genesis (37)
- Exodus (15)
- Leviticus (1)
- Numberi (20)
- Deuteronomium (34)
- Jozua (16)
- Richteren (25)
- Ruth (2)
- 1 Samuël (31)
- 2 Samuël (16)
- 1 Koningen (38)
- 2 Koningen (39)
- 1 Kronieken (6)
- 2 Kronieken (26)
- Ezra (3)
- Nehemia (3)
- Job (34)
- Psalmen (64)
- Spreuken (57)
- Prediker (8)
- Jesaja (37)
- Jeremia (52)
- Klaagliederen (2)
- Ezechiël (72)
- Daniël (3)
- Hosea (8)
- Amos (4)
- Jona (2)
- Micha (1)
- Nahum (3)
- Zacharia (1)
- Maleachi (2)