18916 gebeurtenissen

'De' in de Bijbel

Een onderwijzing van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. (1a) O God! neem mijn gebed ter oren, en verberg U niet voor mijn smeking.

Om den roep des vijands, vanwege de beangstiging des goddelozen; want zij schuiven ongerechtigheid op mij, en in toorn haten zij mij.

Dat hun de dood als een schuldeiser overvalle, dat zij als levend ter helle nederdalen; want boosheden zijn in hun woning, in het binnenste van hen.

Mij aangaande, ik zal tot God roepen, en de HEERE zal mij verlossen.

[ (Psalms 55:24) Maar Gij, o God! zult die doen nederdalen in den put des verderfs; de mannen des bloeds en bedrogs zullen hun dagen niet ter helft brengen; ik, daarentegen, zal op U vertrouwen. ]

Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, op Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. (1a) Wees mij genadig, o God! want de mens zoekt mij op te slokken; den gansen dag dringt mij de bestrijder.

Zouden zij om hun ongerechtigheid vrijgaan? Stort de volken neder in toorn, o God!

Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester, Altascheth; als hij voor Sauls aangezicht vlood in de spelonk. (1a) Wees mij genadig, o God! Wees mij genadig, want mijn ziel betrouwt op U, en ik neem mijn toevlucht onder de schaduw Uwer vleugelen, totdat de verdervingen zullen voorbij zijn gegaan.

Want Uw goedertierenheid is groot tot aan de hemelen, en Uw waarheid tot aan de bovenste wolken.

[ (Psalms 57:12) Verhef U boven de hemelen, o God! Uw eer zij over de ganse aarde. ]

Ja, gij werkt ongerechtigheden in het hart; gij weegt het geweld uwer handen op de aarde.

Opdat zij niet hore naar de stem der belezers, desgenen, die ervaren is met bezweringen om te gaan.

O God! verbreek hun tanden in hun mond; breek af de baktanden der jonge leeuwen, o HEERE!

Laat hem henengaan, als een smeltende slak; laat hen, als ener vrouwe misdracht, de zon niet aanschouwen.

De rechtvaardige zal zich verblijden, als hij de wraak aanschouwt; hij zal zijn voeten wassen in het bloed des goddelozen.

[ (Psalms 58:12) En de mens zal zeggen: Immers is er vrucht voor den rechtvaardige; immers is er een God, Die op de aarde richt. ]

Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen des bloeds.

Tegen den avond keren zij weder, zij tieren als een hond, en zij gaan rondom de stad.

De God mijner goedertierenheid zal mij voorkomen; God zal mij op mijn verspieders doen zien.

Om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en om den vloek, en om de leugen, die zij vertellen.

Verteer hen in grimmigheid; verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, dat God heerser is in Jakob, ja, tot aan de einden der aarde. Sela.

Laat hen dan tegen de avond wederkeren, laat hen tieren als een hond, en rondom de stad gaan;

[ (Psalms 59:18) Van U, o mijn Sterkte! zal ik psalmzingen; want God is mijn Hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid. ]

Een gouden kleinood van David tot lering, voor den opperzangmeester, op Schusan Eduth; (1a) Als hij gevochten had met de Syriers van Mesopotamie, en met de Syriers van Zoba; en Joab wederkwam, en de Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend. (1b) O God! Gij hadt ons verstoten, Gij hadt ons gescheurd, Gij zijt toornig geweest; keer weder tot ons.

Gilead is mijn, en Manasse is mijn, en Efraim is de sterkte mijns hoofds; Juda is mijn wetgever.

Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op de Neginoth. (1a) O God! hoor mijn geschrei, merk op mijn gebed.

Want Gij, o God! hebt gehoord naar mijn geloften; Gij hebt mij gegeven de erfenis dergenen, die Uw Naam vrezen.

Immers zijn de gemene lieden ijdelheid, de grote lieden zijn leugen; in de weegschaal opgewogen, zouden zij samen lichter zijn dan de ijdelheid.

God heeft een ding gesproken, ik heb dit tweemaal gehoord: dat de sterkte Godes is.

[ (Psalms 62:13) En de goedertierenheid, o Heere! is Uwe; want Gij zult een iegelijk vergelden naar zijn werk. ]

Een psalm van David, als hij was in de woestijn van Juda. (1a) O God! Gij zijt mijn God! ik zoek U in den dageraad; mijn ziel dorst naar U; mijn vlees verlangt naar U, in een land, dor en mat, zonder water.

Als ik Uwer gedenk op mijn legerstede, zo peins ik aan U in de nachtwaken.

Want Gij zijt mij een hulp geweest; en in de schaduw Uwer vleugelen zal ik vrolijk zingen.

Maar dezen, die mijn ziel zoeken tot verwoesting, zullen komen in de onderste plaatsen der aarde.

Men zal hen storten door het geweld des zwaards; zij zullen de vossen ten deel worden.

[ (Psalms 63:12) Maar de koning zal zich in God verblijden; een iegelijk, die bij Hem zweert, zal zich beroemen; want de mond der leugensprekers zal gestopt worden. ]

[ (Psalms 64:11) De rechtvaardige zal zich verblijden in den HEERE, en op Hem betrouwen; en alle oprechten van hart zullen zich beroemen. ]

Een psalm van David, een lied, voor den opperzangmeester. (1a) De lofzang is in stilheid tot U, o God! in Sion; en U zal de gelofte betaald worden.

Ongerechtige dingen hadden de overhand over mij; maar onze overtredingen, die verzoent Gij.

Vreselijke dingen zult Gij ons in gerechtigheid antwoorden, o God onzes heils! o Vertrouwen aller einden der aarde, en der verre gelegenen aan de zee!

En die op de einden wonen, vrezen voor Uw tekenen; Gij doet de uitgangen des morgens en des avonds juichen.

Gij bezoekt het land, en hebbende het begerig gemaakt, verrijkt Gij het grotelijks; de rivier Gods is vol waters; wanneer Gij het alzo bereid hebt, maakt Gij hunlieder koren gereed.

Gij maakt zijn omgeploegde aarde dronken; Gij doet ze dalen in zijn voren; Gij maakt het week door de druppelen; Gij zegent zijn uitspruitsel.

Zij bedruipen de weiden der woestijn; en de heuvelen zijn aangegord met verheuging.

[ (Psalms 65:14) De velden zijn bekleed met kudden, en de dalen zijn bedekt met koren; zij juichen, ook zingen zij. ]

Psalmzingt de eer Zijns Naams; geeft eer Zijn lof.

Zegt tot God: Hoe vreselijk zijt Gij in Uw werken! Om de grootheid Uwer sterkte zullen zich Uw vijanden geveinsdelijk aan U onderwerpen.

Hij heeft de zee veranderd in het droge; zij zijn te voet doorgegaan door de rivier; daar hebben wij ons in Hem verblijd.

Looft, gij volken! onzen God; en laat horen de stem Zijns roems.

De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.

De natien zullen zich verblijden en juichen, omdat Gij de volken zult richten in rechtmatigheid; en de natien op de aarde die zult Gij leiden. Sela.

De volken zullen U, o God! loven; de volken, altemaal, zullen U loven.

De aarde geeft haar gewas; God, onze God, zal ons zegenen.

Gij zult hen verdrijven, gelijk rook verdreven wordt; gelijk was voor het vuur smelt, zullen de goddelozen vergaan van Gods aangezicht.

Maar de rechtvaardigen zullen zich verblijden; zij zullen van vreugde opspringen voor Gods aangezicht, en van blijdschap vrolijk zijn.

Zingt Gode, psalmzingt Zijn Naam; hoogt de wegen voor Dien, Die in de vlakken velden rijdt, omdat Zijn Naam is HEERE; en springt op van vreugde voor Zijn aangezicht.

O God! toen Gij voor het aangezicht Uws volks uittoogt, toen Gij daarhenen tradt in de woestijn; Sela.

Daverde de aarde, ook dropen de hemelen voor Gods aanschijn; zelfs deze Sinai, voor het aanschijn Gods, des Gods van Israel.

De koningen der heirscharen vloden weg, zij vloden weg; en zij, die te huis bleef, deelde den roof uit.

Als de Almachtige de koningen daarin verstrooide, werd zij sneeuwwit als op Zalmon.

De berg Basan is een berg Gods; de berg Basan is een bultige berg.

Waarom springt gij op, gij bultige bergen? Deze berg heeft God begeerd tot Zijn woning; ook zal er de HEERE wonen in eeuwigheid.

Gods wagenen zijn tweemaal tien duizend, de duizenden verdubbeld. De Heere is onder hen, een Sinai in heiligheid!

Gij zijt opgevaren in de hoogte; Gij hebt de gevangenis gevankelijk gevoerd; Gij hebt gaven genomen om uit te delen onder de mensen; ja, ook de wederhorigen om bij U te wonen, o HEERE God!

De Heere heeft gezegd: Ik zal wederbrengen uit Basan; Ik zal wederbrengen uit de diepten der zee;

Opdat gij uw voet, ja, de tong uwer honden, moogt steken in het bloed van de vijanden, van een iegelijk van hen.

O God! zij hebben Uw gangen gezien, de gangen mijns Gods, mijns Konings, in het heiligdom.

De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden.

Looft God in de gemeenten, den Heere, gij, die zijt uit den springader van Israel!

Daar is Benjamin de kleine, die over hen heerste, de vorsten van Juda, met hun vergadering, de vorsten van Zebulon, de vorsten van Nafthali.

Om Uws tempels wil te Jeruzalem, zullen U de koningen geschenk toebrengen.

Scheld het wild gedierte des riets, de vergadering der stieren met de kalveren der volken; en dien, die zich onderwerpt met stukken zilvers; Hij heeft de volken verstrooid, die lust hebben in oorlogen.

Geeft Gode sterkte! Zijn hoogheid is over Israel, en Zijn sterkte in de bovenste wolken.

Een psalm van David, voor den opperzangmeester, op Schoschannim. (1a) Verlos mij, o God! want de wateren zijn gekomen tot aan de ziel.

Ik ben gezonken in grondeloze modder, waar men niet kan staan; ik ben gekomen in de diepten der wateren, en de vloed overstroomt mij.

Zoekresultaten op Versies

Zoekresultaten op Boek

Alle Boeken

Public domain