18916 gebeurtenissen

'De' in de Bijbel

Door Zijn wetenschap zijn de afgronden gekloofd, en de wolken druipen dauw.

Mijn zoon! laat ze niet afwijken van uw ogen; bewaar de bestendige wijsheid en bedachtzaamheid.

Want de afwijker is den HEERE een gruwel; maar Zijn verborgenheid is met den oprechte.

De vloek des HEEREN is in het huis des goddelozen; maar de woning der rechtvaardigen zal Hij zegenen.

Verkrijg wijsheid, verkrijg verstand; vergeet niet, en wijk niet van de redenen mijns monds.

Hoor, mijn zoon! en neem mijn redenen aan, en de jaren des levens zullen u vermenigvuldigd worden.

Want de lippen der vreemde vrouw druppen honigzeem, en haar gehemelte is gladder dan olie.

Nu dan, gij kinderen! hoort naar mij, en wijkt niet van de redenen mijns monds.

Maak uw weg verre van haar, en nader niet tot de deur van haar huis;

Opdat de vreemden zich niet verzadigen van uw vermogen, en al uw smartelijke arbeid niet kome in het huis des onbekenden;

En heb niet gehoord naar de stem mijner onderwijzers, noch mijn oren geneigd tot mijn leraars!

Want eens iegelijks wegen zijn voor de ogen des HEEREN, en Hij weegt al zijne gangen.

Den goddeloze zullen zijn ongerechtigheden vangen, en met de banden zijner zonden zal hij vastgehouden worden.

Hij zal sterven, omdat hij zonder tucht geweest is, en in de grootheid zijner dwaasheid zal hij verdwalen.

Gij zijt verstrikt met de redenen uws monds; gij zijt gevangen met de redenen uws monds.

Doe nu dit, mijn zoon! en red u, dewijl gij in de hand uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk uw naaste.

Red u, als een ree uit de hand des jagers, en als een vogel uit de hand des vogelvangers.

Als gij wandelt, zal dat u geleiden; als gij nederligt, zal het over u de wacht houden; als gij wakker wordt, zal hetzelve met u spreken.

Zeg tot de wijsheid: Gij zijt mijn zuster; en heet het verstand uw bloedvriend;

Opdat zij u bewaren voor een vreemde vrouw, voor de onbekende, die met haar redenen vleit.

Voorbijgaande op de straat, nevens haar hoek, en hij trad op den weg van haar huis.

In de schemering, in den avond des daags, in den zwarten nacht en de donkerheid;

Nu buiten, dan op de straten zijnde, en bij alle hoeken loerende;

Hij ging haar straks achterna, gelijk een os ter slachting gaat, en gelijk een dwaas tot de tuchtiging der boeien.

Totdat hem de pijl zijn lever doorsneed; gelijk een vogel zich haast naar den strik, en niet weet, dat dezelve tegen zijn leven is.

Nu dan, kinderen, hoort naar mij, en luistert naar de redenen mijns monds.

Roept de Wijsheid niet, en verheft niet de Verstandigheid Haar stem?

Op de spits der hoge plaatsen, aan den weg, ter plaatse, waar paden zijn, staat Zij;

Aan de zijde der poorten, voor aan de stad, aan den ingang der deuren roept Zij overluid:

Tot u, o mannen! roep Ik, en Mijn stem is tot de mensenkinderen.

Hoort, want ik zal vorstelijke dingen spreken, en de opening Mijner lippen zal enkel billijkheid zijn.

Want Mijn gehemelte zal de waarheid bedachtelijk uitspreken, en de goddeloosheid is Mijn lippen een gruwel.

Al de redenen Mijns monds zijn in gerechtigheid; er is niets verdraaids, noch verkeerds in.

Ik, Wijsheid, woon bij de kloekzinnigheid, en vinde de kennis van alle bedachtzaamheid.

Door Mij regeren de koningen, en de vorsten stellen gerechtigheid.

Door Mij heersen de heersers, en de prinsen, al de rechters der aarde.

Ik doe wandelen op den weg der gerechtigheid, in het midden van de paden des rechts;

Ik ben van eeuwigheid af gezalfd geweest; van den aanvang, van de oudheden der aarde aan.

Ik was geboren, als de afgronden nog niet waren, als nog geen fonteinen waren, zwaar van water;

Aleer de bergen ingevest waren, voor de heuvelen was Ik geboren.

Hij had de aarde nog niet gemaakt, noch de velden, noch de aanvang van de stofjes der wereld.

Toen Hij de hemelen bereidde, was Ik daar; toen Hij een cirkel over het vlakke des afgronds beschreef;

Toen Hij de opperwolken van boven vestigde; toen Hij de fonteinen des afgronds vastmaakte;

Toen Hij der zee haar perk zette, opdat de wateren Zijn bevel niet zouden overtreden; toen Hij de grondvesten der aarde stelde;

Spelende in de wereld Zijns aardrijks, en Mijn vermakingen zijn met de mensenkinderen.

Welgelukzalig is de mens, die naar Mij hoort, dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren.

De opperste Wijsheid heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren gehouwen.

Zij heeft Haar dienstmaagden uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen van de hoogten der stad:

Wie is slecht? Hij kere zich herwaarts! Tot de verstandeloze zegt Zij:

Een zotte vrouw is woelachtig, de slechtigheid zelve, en weet niet met al.

En zij zit aan de deur van haar huis, op een stoel, op de hoge plaatsen der stad;

Maar hij weet niet, dat aldaar doden zijn; haar genoden zijn in de diepten der hel.

De HEERE laat de ziel des rechtvaardigen niet hongeren; maar de have der goddelozen stoot Hij weg.

In de lippen des verstandigen wordt wijsheid gevonden; maar op den rug des verstandelozen de roede.

Zoekresultaten op Versies

Zoekresultaten op Boek

Alle Boeken

Public domain